e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snoer klap: klap (Lommel) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor sprinkhaanrietzanger: speͅŋkhou̯ənritzaŋər (Lommel) sprinkhaanrietzanger / snor (12,5 / 14 zeer verborgen levend in riet en struiken; alleen krekelachtig snorrend geluid is te horen; een soort leeft in hoogveen-, de andere in laagveenmoerasjes [N 09 (1961)] III-4-1
snorrepijp snor: n snor (Lommel) het zelfgemaakte speelgoed bestaande uit een stukje karton of een dun plankje dat de kinderen snel ronddraaien en dat een snorrend geluid kan maken [snorrebot, hor, snorrepijp] [N 112 (2006)] III-3-2
snot grol: grǫl (Lommel), snot: snǫt (Lommel), snǭt (Lommel) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snottebel snotbel: snoͅtbeͅl (Lommel, ... ) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snotteren hakkelen: hakkelen (Lommel), snotteren: snotteren (Lommel) Snotteren: herhaaldelijk en hoorbaar de neus ophalen om deze vrij te maken van neusvocht (snotteren, snutten, snoeven). [N 107 (2001)] III-1-2
snuit kroon: krōǝn (Lommel), snuit: snut (Lommel), snø̜̄u̯t (Lommel), snø̜i̯t (Lommel, ... ), snøͅit (Lommel), snøͅyt (Lommel) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] || snuit || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-12, I-9, III-1-1, III-4-2
snurken snurken: snørə⁄ən (Lommel), snøͅrə⁄ə (Lommel), snərə⁄ə (Lommel) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2
soep soep: Syst. Grootaers  sup (Lommel), Verklw. supk\\n  sup (Lommel) soep || Soep, heel in het algemeen [N 16 (1962)] III-2-3
soepketel, waterketel marmiet: om soep te koken om {b[le]} te maken als het varken geslacht was  mɛrmit (Lommel), soepketel: soepketel (Lommel) berremiet/ marmiet, in de betekenis van koperen waterketel; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] III-2-1