e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
soepketeltje marmiet: marmit (Lommel), veldketeltje: vɛltkētəlkən (Lommel) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1
soepterrine soepkom: supkom (Lommel), soepterrine: sūptrin (Lommel) soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
sok sok: zok (Lommel, ... ), zoͅk (Lommel) sok || Sok, een paar sokken. Bedoeld wordt de korte kous, tot halverwege het been door mannen en door kinderen gedragen (fr. chausette) [ZND 48 (1954)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)] III-1-3
sokophouder jarretelle (fr.): zjartel (Lommel) sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)] III-1-3
soldaat soldaat: saldu.ət (Lommel), suldu.ət (Lommel) soldaat [RND] III-3-1
soldaatjes knapje: Syst. Grootaers  kneͅbkə (Lommel) Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)] III-2-3
soldaten soldaten: de soldaten moeten salueeren (Lommel), de soldòweten mutten saluweejeren (Lommel), saldu.ṭn (Lommel) De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND] III-3-1
solderen solderen: sǫldejǝrǝn (Lommel) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11
soorten van dierlijke mest hennemest: henǝ[mest] (Lommel), konijnemest: kǝnęi̯nǝ[mest] (Lommel), paardemest: pɛi̯ǝrǝ[mest] (Lommel), schapemest: sxãpǝ[mest] (Lommel), varkensmest: vɛrǝʔǝs[mest] (Lommel) De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd ge√Ønformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f] I-1
soortige koe pronte: prōntǝ (Lommel), schone koe: sxǭn kui̯ (Lommel) Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140] I-11