e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tanden van de hooihark tanden: tãn (Lommel), tãnt (Lommel), tānǝ (Lommel) De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d] I-3
tanden van een riek tanden: tãn (Lommel) Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.] I-1
tandenborstel tandborstel: ta:ndbōͅsəl (Lommel), tandenborstel: tandenborstel (Lommel) Een tandenborstel [N 114 (2002)] III-1-3
tandenstoker tandenpeuter: ta:nəpø͂ͅtər (Lommel), tandenstoker: tandenstoker (Lommel) Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)] III-1-3
tandpasta tandpasta: tandpasta (Lommel), tandzeep: ta:ntzeiəp (Lommel) Tandpasta [N 114 (2002)] III-1-3
tandpijn tandpijn: taanpijn (Lommel, ... ), taantpijn (Lommel), tandpijn (Lommel), tānpijn (Lommel) ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)] III-1-2
tandvlees tandvlees: tandvlees (Lommel), tantflejəs (Lommel, ... ), tānvlejəs (Lommel) hoe noemt men het tandvlees ? [ZND 49 (1958)] || tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)] III-1-1
tante tant: tànt(ə) (Lommel) tante III-2-2
tap van de houten gierton stop: stǫp (Lommel) De in dit lemma verenigde termen hebben wel alle betrekking op de regelbare uitlaat van de oude houten gierton. Sommige lijken vooral de opening aan te duiden, terwijl de meeste wijzen op het voorwerp en/of het mechaniek waarmee de ton van achteren geopend en gesloten werd. Dat kon een oude (bier)kraan met een doorboorde draaistop zijn, maar ook een stop, pin of prop, die soms met behulp van een hefboom, een wipconstructie of met een stuk touw of ijzerdraad uit de uitlaatopening getrokken werd. Termen die vooral de hefboom e.d. lijken te betreffen, zijn aan het einde van dit lemma bijeengezet. [JG 1a + 1b; N P, 6 add.; N 11A, 53e + f; monogr.] I-1
tapuit kotzeiker: kotsɛ̄ʔər (Lommel), Frings, omgesp.  kotzāʔər (Lommel) tapuit || tapuit (14,5 zomervogel; alleen op zeer droge grond (stuifzand, hei grijs- en roomwitte romp, opvallende zwart-witte staart bij het vliegen; broedt in grondgaten [N 09 (1961)] III-4-1