e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlinderdasje noeudje (<fr.): nøi?ən (Lommel), nondeju: nondədjy (Lommel), nondejuke: nondejuuke (Lommel), nondədjy?ən (Lommel), nøn.i?ən (Lommel) dasstrikje || strikje || vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)] III-1-3
vlo (enk.) mensenvlo: minsəvlōj (Lommel), vlo: vlooi (Lommel), vlouəi (Lommel), vlōj (Lommel) mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vlo, vlooi [Willems (1885)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vlooi: vlōj (Lommel) vlo (znw mv) [N 26 (1964)] III-4-2
vloeistof voor het bereiden van beschuitdeeg water: wowǝtǝr (Lommel) Het beschuitmeel wordt vermengd met een vloeistof, bestaande uit water en/of melk, waaraan soms eieren worden toegevoegd. Indien voorradig wordt ook biestmelk gebruikt. [N 29, 57b] II-1
vloeiweide wetering: wetǝreŋ (Lommel) Weiland, laag gelegen en zodanig aangelegd dat van tijd tot tijd kunstmatige bevloeiing kan plaatsvinden. [N 14, 58] I-8
vloek miljaar: miljaar (Lommel, ... ), vloek: vloek (Lommel, ... ) een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloeken vloeken: vloe?en (Lommel, ... ) vloeken [N 96D (1990)] || Vloeken. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloekje vloekje: vluukske (Lommel) Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)] III-3-3
vloermortel chape: šap (Lommel), vloermortel: vlūǝrmǫrtǝl (Lommel) Mortel voor het leggen van een gladde vloerlaag. Volgens de invuller uit Q 83 werd de 'chape' ('šap') samengesteld uit 'Rijnzavel' ('ręjnzǭvǝl') en 'cement' ('sǝm'nt'). Wanneer de vloer met parket belegd moest worden werd er kurk door de mortel gemengd. Daardoor kon er later beter in de vloer gespijkerd worden. Ook in P 176 werd vloermortel aangemaakt met 'Rijnzavel' ('rē̜nzǭvǝl') en 'pure cement' ('pȳrǝ sǝm'nt'). In L 318b werd een gestorte cementvloer 'de dek' ('dǝn dęk') genoemd. In Q 111 en Q 113 bestond een betonnen vloer uit twee lagen. De gladde bovenlaag, de 'fijne schicht' ('fīn šix') werd met cementmortel gemaakt. De term 'schuurspijs' werd in Q 19 zowel gebruikt voor mortel voor het afwerken van muren als van vloeren. Wanneer het de afwerking van een muur betrof werd de mortel opgeschuurd met een houten 'plets' ('pl'tš'), terwijl de vloer met een stalen 'gletter' ('gl'tǝr') gelijk gemaakt werd. Zo'n 'gletter' voor de vloer was soms een meter lang. 'Schuurspijs' werd verwerkt door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(spijs)', '-(specie)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 38f; monogr.] II-9
vloertegel dalle (fr.): dal (Lommel), plavei: plaveͅi̯ (Lommel), plavɛ̄i̯ (Lommel), tegel: tēgəl (Lommel) een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)] || grote betonnen plavei || tegel III-2-1