23205 |
doopvont |
doopvont:
dô.pfû.nt (K278p Lommel)
|
doopvont [RND]
III-3-3
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
baden:
boͅwəjən (K278p Lommel),
dabberen:
dabərən (K278p Lommel),
klotsen:
klotsə (K278p Lommel)
|
lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
blauwe voorschoot:
blauwe voorschoot
blawə vöschowət (K278p Lommel)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
`s werkendaagse klederen:
swerkendaagse kleder (K278p Lommel),
`s werkendaagse kleren:
swärən?əndāxsəkleiər (K278p Lommel),
B.v. s werkendaags kostuum; s werkendaags gekleed.
swarəkəndaxs+ə kleiər (K278p Lommel),
werkendaagse kleren:
werkendaagse kleren (K278p Lommel)
|
De kleren die men in de week draagt. [DC 62 (1987)] || door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)] || s werkendaags
III-1-3
|
18175 |
doordeweekse muts |
trouwmuts:
troͅumøts (K278p Lommel)
|
muts, witte ~ zonder poffer voor door de week, voor oudere en minder gegoede vrouwen ook voor s zondags {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31102 |
doorgenaaid werk |
doorgenaaid werk:
doorgenaaid werk (K278p Lommel)
|
Het schoenwerk dat met de doornaai-methode vervaardigd wordt. [N 60, 161b]
II-10
|
25639 |
doormidden gesneden beschuitbol |
beschuit:
bǝsxøjt (K278p Lommel)
|
De benamingen kunnen ook slaan op de bovenste of onderste schijf van de beschuitbol. [N 29, 62c]
II-1
|
25635 |
doormidden snijden van beschuitbollen |
snijden:
snɛjn (K278p Lommel)
|
[N 29, 62a; N 29, 62b]
II-1
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
douərən (K278p Lommel)
|
doorn
III-4-3
|
31101 |
doornaaien |
doornaaien:
doornaaien (K278p Lommel)
|
Met behulp van een machine of met de hand zool, tussenzool, binnenzool en overleer met één steek aan elkaar naaien. Vooral voor werkschoenen is dit het ge√´igende procédé. Evenwel wordt het bij handwerk zo veel mogelijk vermeden, omdat het een zwaar karwei is. [N 60, 161a]
II-10
|