31031 |
aflapsteek |
aflapsteek:
aflapsteek (K278p Lommel)
|
Een steek die men toepast bij het aflappen. [N 60, 112b]
II-10
|
33050 |
afleggen |
afleggen:
aflęgǝ (K278p Lommel)
|
De term "afleggen" is oorspronkelijk afkomstig van het graan maaien met de zeis: de gemaaide halmen vallen dan tegen de nog staande aan en moeten eerst "afgelegd" worden (door de "aflegger"), voordat de maaier een nieuwe baan kan aanzetten. De aflegger doet dit doorgaans met de handen, soms met een sikkel of een pikhaak, en "stuikt" daarbij een hoeveelheid halmen voor een schoof tegen de grond en bindt deze dan, provisorisch, af. De aflegger gebruikt daarbij vaak overmouwen om zich tegen de stekende halmen te beschermen. Later is de term overgenomen bij het maaien met de maaimachine; daar wordt ook "afgelegd", hetzij door de voerman zelf die met een pedaal een hoeveelheid halmen afzondert, hetzij eveneens door een aparte "aflegger". Dit "alleen achter de maaimachine" wordt uitdrukkelijk vermeld in L 164, 268 en L 320a. Vandaar is het verspreidingsgebied hier groter dan het gebruik van de graanzeis in de kaart "graan maaien met de zicht en de zeis". Bij het pikken vormt de zichter zelf de schoven, of de pikkelingen, door de zojuist afgesneden halmen "af te trekken", zie de toelichting bij het lemma ''aftrekken'' (4.2.5). [N 15, 15d en16h; N J, 3b; JG 1a, 1b, 1c; monogr.]
I-4
|
20437 |
afleggen van een dode |
lijken:
lééjkən (K278p Lommel),
znd 32, 20;
lijke (K278p Lommel),
lijken (K278p Lommel)
|
een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)] || een lijk afleggen
III-2-2
|
28615 |
aflegger |
aflegger:
aflęgǝr (K278p Lommel)
|
Degene die de handeling, zoals beschreven in het vorige lemma, uitvoert. In L 354 en 356 werd uitdrukkelijk aangegeven dat de aflegger ook de schoven bindt. [N 15, 15c; JG 1a, 1b]
I-4
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afkijken:
afkeͅi⁄ə (K278p Lommel),
afloeren:
afloeren (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel),
afluwərən (K278p Lommel),
aflūrən (K278p Lommel),
afspioneren:
afspioeneejeren (K278p Lommel),
afspiənejərə (K278p Lommel),
spioneren:
spionerən (K278p Lommel),
uitloeren:
øͅtluwərən (K278p Lommel)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)] || kijken: afloeren [aafvinke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33744 |
afrasteringshout |
hout:
hau̯t (K278p Lommel)
|
In het algemeen het hout waarmee men de weide afrastert. Dat kunnen dennenhout, eikenhout, berkenhout, acacia en andere houtsoorten zijn. Vergelijk lemma 5.13 ɛpaal van de weideafrasteringɛ.' [N 14, 66; monogr.]
I-8
|
31123 |
afrekenen bij het afleveren |
afrekenen:
afrekenen (K278p Lommel)
|
Het op de winkel afleveren van het schoenwerk en het in ontvangst nemen van het loon. [N 60, 222a]
II-10
|
19872 |
afrikaantje |
stinkend juffrouwtje:
-
stinkende juffrouwkes (K278p Lommel),
stinkertje:
stenɛərkəs (K278p Lommel)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [DC 54 (1979)]
III-2-1
|
34245 |
afromen |
afzanen:
afzǫǝnǝn (K278p Lommel)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
33866 |
afscheiding als teken van hengstigheid |
bellen:
bɛlǝn (K278p Lommel)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|