33927 |
halster |
halster:
halstǝr (K278p Lommel),
ketting:
kɛteŋ (K278p Lommel),
stalhalchter:
(mv)
stalhęlǝxtǝrǝn (K278p Lommel)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
21541 |
halve frank |
halve frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
nən haləvə fraŋ (K278p Lommel),
nən haləvən fraŋ (K278p Lommel)
|
oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
29826 |
halve steen |
(een) halve:
halǝvǝ (K278p Lommel)
|
Een in de breedterichting doormidden geslagen metselsteen of een baksteen van dit formaat die machinaal is vervaardigd. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdrieklezoorɛ.' [N 31, 19a; monogr.]
II-8
|
21607 |
halve stuiver |
solletje:
ps. omgespeld volgens Frings.
sølə-ə (K278p Lommel)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
31129 |
halvezool |
halflap:
halflap (K278p Lommel),
halfzool:
halfzool (K278p Lommel)
|
Nieuwe of extra zool onder de voorste helft van een schoen. [N 60, 233b; N 60, 232a]
II-10
|
18482 |
halvezool [wld ii.10, p. 60] |
halflap:
halflap (K278p Lommel),
halfzool:
halfzool (K278p Lommel)
|
Een halve zool (halfzool, halflap?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20820 |
ham, hesp |
hesp:
heͅsp (K278p Lommel),
Verklw. h@spk\\n
heͅsp (K278p Lommel)
|
ham [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
29935 |
handbeschermer |
caoutchoucen lap:
katšūwǝ lap (K278p Lommel),
handlap:
hanlap (K278p Lommel),
tutter:
tøtǝr (K278p Lommel
[(rubberen vingerdopje)]
)
|
Rubber of leren kapje dat men aan de handen schuift om vingers en handpalm te beschermen bij het dragen van stenen. De woordtypen 'handschoe' en 'want' duiden waarschijnlijk een handschoenachtige bescherming aan die de hele hand bedekt. Zie ook het lemma 'handbeschermers' in het Woordenboek van de Limburgse Dialecten II.8, pag. 59. Over de term handlap merkt Van Houcke (pag. 133) op: ...Is een klein stuk leder met eene of meer dubbele kerven. De kerven vormen als 't ware ringen, waarin de metselaar de vingeren steekt om de hand tegen het slijten door den steen, en voornamelijk door natgemaakten steen, veroorzaakt, te vrijwaren.ø̄ [N 30, 6a; N 30, 6b; monogr.]
II-9
|
33305 |
handcultivator |
cultivator:
kyltivātǝr (K278p Lommel),
køltivātǝr (K278p Lommel),
trekhaak:
trękhāk (K278p Lommel)
|
Handgereedschap voor het losmaken van de grond. In aflevering I.2, p.161-2 is sprake van een zware cultivator die door (paarde)tractie wordt gewogen. Het werkingsprincipe van de twee gereedschappen is echter hetzelfde. [N 18, 52; monogr.]
I-5
|
17661 |
handen (kindernamen) |
handjes:
heͅnə⁄ə (K278p Lommel),
hɛ:nə⁄əs (K278p Lommel),
pollen:
poͅl (K278p Lommel),
polletjes:
poͅlə⁄ən (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
poͅlə⁄əs (K278p Lommel)
|
hand: kinderwoorden (pol, polleke, poeleke] [N 10 (1961)]
III-1-1
|