33839 |
hinniken |
hinniken:
henǝʔǝn (K278p Lommel),
rochelen:
roxǝlǝn (K278p Lommel)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
schommelpaard:
/
schommelperd (K278p Lommel),
schommelperjt (K278p Lommel)
|
/ [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|
18213 |
hoed |
hoed:
hoed (K278p Lommel)
|
Deze hoed heeft een gele kleur [DC 42B (1967)]
III-1-3
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hut (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
huwt (K278p Lommel),
hû.t (K278p Lommel)
|
hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
stoofbuis:
stōfbøͅys (K278p Lommel)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hyjǝ (K278p Lommel),
hyǝn (K278p Lommel),
hȳjǝn (K278p Lommel),
højǝ (K278p Lommel),
hø̄jǝn (K278p Lommel),
weiden:
węi̯jǝn (K278p Lommel)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
18624 |
hoedenspeld |
hoedenspeld:
hujspeͅl (K278p Lommel),
mutsenspeld:
motsəspeͅl (K278p Lommel),
[sic]
møtsəspeͅl (K278p Lommel)
|
speld op een dameshoed [heujespang] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33804 |
hoef |
hoef:
huf (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
slof:
slof (K278p Lommel)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
34099 |
hoef van de koe |
klauw:
klau̯ (K278p Lommel),
klāw (K278p Lommel)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
huf˱ēzǝr (K278p Lommel)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|