18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppijn (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel),
koppijne (K278p Lommel)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
32658 |
hoofdplaat |
schuurplaat:
sxūrplǫu̯ǝt (K278p Lommel)
|
De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen.
I-1
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpstøk (K278p Lommel)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
voile (fr.):
vualə (K278p Lommel),
Opgave: Onbekend / of [vwal].
vwal (K278p Lommel)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
23248 |
hoog tijd |
hoog tijd:
hoeïchtijd (K278p Lommel),
hoogtijd (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel)
|
Het is hoogtijd (dat we gaan). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
23210 |
hoogdag |
heiligdag:
è uitspreken als in het franse mais
der zèn viër hèlligdaag (K278p Lommel),
hoogdag:
d’er ’en vier hoeïchdaogen (K278p Lommel),
ij kort
er zijn vier hogdaag (K278p Lommel),
zen: e als in fête
er zijn vier hogdaag (K278p Lommel)
|
Zeg in dialect: Er zijn vier hoogdagen (grote feestdagen). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
34161 |
hoogdrachtig |
drachtig:
draxtex (K278p Lommel),
vol:
vǫl (K278p Lommel)
|
Duidelijk drachtig. [N 3A, 34]
I-11
|
33647 |
hoogliggende akker |
hoge akker:
hōgǝn ęʔǝr (K278p Lommel),
hoog stuk:
hoǝx støk (K278p Lommel),
op de berg:
ob dǝn bɛrx (K278p Lommel)
|
De woordtypen in dit lemma duiden niet alleen op een hoogliggende akker maar ook op hooggelegen grond in het algemeen zoals hei, zandgrond, droge grond. Verder komen er ook plaatsbepalingen voor als op de hoogte en op een berg. [N 11, 2a en 2f; A 10, 4]
I-8
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
de hoeëgmis (K278p Lommel),
hoewmis (K278p Lommel),
laatste mis:
də lɛstə mis (K278p Lommel)
|
Hoe heet de gezongen mis van de zondag? [ZND 38 (1942)] || hoogmis [RND]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogsel:
huxsǝl (K278p Lommel),
hoogsels:
høxsǝls (K278p Lommel)
|
Onderzetstuk bestaande uit een paar stroringen dat onder de korf wordt geplaatst. Dit onderzetstuk of hoogsel plaatst men voor het geval de bijen de raten zo ver uitbouwen dat de korf te klein wordt. Dit hoogsel gebruikt men alleen in de korfteelt. Men kan het onderverdelen in een laag en hoog hoogsel. De hoge onderzetter heeft men vaak nodig wanneer een goed of sterk volk de korf bewoont. [N 63, 5c] || Rechtopstaande plank die op de zijwand bevestigd wordt om deze zijwand hoger te maken en zo de laadruimte te vergroten. Het woordtype steekhoogsel duidt een plank aan die boven op de zijleest gezet wordt als extra verhoging. [N 17, 34 + 40 + add; N 18, 99; N G, 60g; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 26, 1 + add, monogr.]
I-13, II-6
|