20697 |
jus, vleesnat |
jeugd:
jeugd (K278p Lommel),
jeugt (K278p Lommel),
jus:
zjuu (K278p Lommel),
žy (K278p Lommel),
Syst. Grootaers
žy (K278p Lommel),
vleesnat:
vlie(e)snat (K278p Lommel)
|
jus || Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] || vleesnat, jus [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
18232 |
juweel |
broche (fr.):
brosje (K278p Lommel),
steen:
steiən (K278p Lommel)
|
Juweel. Een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
wang:
waŋ (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
waŋə (K278p Lommel)
|
kaak [N 10b (1961)]
III-1-1
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
kaaksbeen:
kāksbejən (K278p Lommel)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17604 |
kaakgestel |
kaken (mv.):
kaken (K278p Lommel)
|
Kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar, kaken). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kaal:
kaal (K278p Lommel),
kale knikker:
koͅwələ knekər (K278p Lommel),
klets:
klets (K278p Lommel),
kletskop:
kletskop (K278p Lommel),
kleͅtskoͅp (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
nə kleͅtskoͅp (K278p Lommel),
maan:
moͅwən (K278p Lommel),
hij heeft ne maan, de maan schijnt
moͅwən (K278p Lommel)
|
De man is kaal [DC 42B (1967)] || kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21047 |
kaam |
schuim:
schuim (K278p Lommel)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
kaaieren:
koijeren (K278p Lommel),
kaaiertjes:
kōͅiərkəs (K278p Lommel),
kaaitjes:
stukje uitgebraden spek
koͅuəiʔəns (K278p Lommel),
vetklonten:
vetklonten (K278p Lommel)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kaantje || kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kowǝr (K278p Lommel)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
ki̯ɛs (K278p Lommel),
kje̞ͅs (K278p Lommel)
|
kaars [RND]
III-2-1
|