e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jus, vleesnat jeugd: jeugd (Lommel), jeugt (Lommel), jus: zjuu (Lommel), žy (Lommel), Syst. Grootaers  žy (Lommel), vleesnat: vlie(e)snat (Lommel) jus || Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] || vleesnat, jus [ZND 36 (1941)] III-2-3
juweel broche (fr.): brosje (Lommel), steen: steiən (Lommel) Juweel. Een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 114 (2002)] III-1-3
kaak wang: waŋ (Lommel, ... ), waŋə (Lommel) kaak [N 10b (1961)] III-1-1
kaakbeen(rand) kaaksbeen: kāksbejən (Lommel) kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] III-1-1
kaakgestel kaken (mv.): kaken (Lommel) Kaak: Beide kaken tezamen (kakement, schaar, kaken). [N 106 (2001)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kaal: kaal (Lommel), kale knikker: koͅwələ knekər (Lommel), klets: klets (Lommel), kletskop: kletskop (Lommel), kleͅtskoͅp (Lommel, ... ), nə kleͅtskoͅp (Lommel), maan: moͅwən (Lommel), hij heeft ne maan, de maan schijnt  moͅwən (Lommel) De man is kaal [DC 42B (1967)] || kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaam schuim: schuim (Lommel) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes kaaieren: koijeren (Lommel), kaaiertjes: kōͅiərkəs (Lommel), kaaitjes: stukje uitgebraden spek  koͅuəiʔəns (Lommel), vetklonten: vetklonten (Lommel) Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kaantje || kanen [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kaar kaar: kowǝr (Lommel) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaars kaars: ki̯ɛs (Lommel), kje̞ͅs (Lommel) kaars [RND] III-2-1