22729 |
kameel |
kameel:
kameiəl (K278p Lommel),
kɛmejəl (K278p Lommel)
|
Kameel. || kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)]
III-3-2
|
19694 |
kamer |
kamer:
kāmər (K278p Lommel)
|
kamer
III-2-1
|
18564 |
kamerjas |
kamerjas:
kamerjas (K278p Lommel),
peignoir (fr.):
pənwār (K278p Lommel),
pənwàr (K278p Lommel)
|
kamerjas [sjamberloe] [N 23 (1964)] || peignoir
III-1-3
|
18638 |
kamizool |
kamizool (<fr.):
kaməzouəl (K278p Lommel)
|
kamizool
III-1-3
|
18724 |
kammen |
kammen:
kammen (K278p Lommel),
kamən (K278p Lommel),
kemmen (K278p Lommel),
kèmme (K278p Lommel),
kèmmen (K278p Lommel)
|
kammen [ZND 27 (1938)]
III-1-3
|
19578 |
kandelaar |
kandelaar:
kandelèr (K278p Lommel),
kandəlɛ̄r (K278p Lommel)
|
kandelaar || Kandelaar. Hoe heet een kandelaar, zoals er vroeger langs beide zijden op de schoorsteen stonden ? [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
20836 |
kaneel |
kaneel:
kaneiəl (K278p Lommel)
|
kaneel
III-2-3
|
19109 |
kans |
kans:
kàns (K278p Lommel)
|
kans
III-1-4
|
30232 |
kantelaaf |
rijdag:
ręjdáx (K278p Lommel)
|
De dagzijde van een muuropening, voor zover die vóór een kozijn in het zicht komt. De breedte van de kantelaaf is afhankelijk van de dikte van de muur en de breedte van het kozijnhout. [N 32, 11e; N 55, 149a; monogr.]
II-9
|