34493 |
kloeken |
kloeken:
kluʔǝ (K278p Lommel),
klokken:
kloʔǝn (K278p Lommel),
klǭʔǝ (K278p Lommel)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.]
I-12
|
20950 |
klokhuis |
afval:
afval (K278p Lommel)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND 17 (1935)]
III-2-3
|
18230 |
klomp |
blok:
blok (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
blokken (K278p Lommel),
blòk (K278p Lommel),
blǫk (K278p Lommel),
hool:
hool (K278p Lommel),
hōl (K278p Lommel),
klomp:
klompen (K278p Lommel),
klǫmp (K278p Lommel)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || klomp; Hoe heet een houten schoeisel (fr. sabot)? [ZND 36 (1941)]
II-12, III-1-3
|
32448 |
klompriem |
blokriempje:
blǫkrīmkǝ (K278p Lommel)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
18245 |
klompschoen |
schoenblok:
schoenblok
schoenblök (K278p Lommel)
|
klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18481 |
klompsok |
lederovertrekschoeisels:
lederovertrekschoeisels (K278p Lommel)
|
een leren voetschoeisel om in een klomp te dragen (klompsokken?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20829 |
klont |
klompje:
(suiker)
klømkən (K278p Lommel)
|
klontje
III-2-3
|
20531 |
klonteren |
kabbelen:
kabbelen
kabələn (K278p Lommel)
|
klonteren, schiften
III-2-3
|
29812 |
kloostermop |
rekemse steen:
rē̜kǫmsǝ stējǝn (K278p Lommel)
|
Oude gebakken metselsteen, groter dan de normale baksteen. Coopman (pag. 65) noemt deze steensoort ɛreuzenmopɛ en merkt erover op: ø̄̄werden vroeger in N.-Nederl. gebakken voor groote gebouwen. Heden niet meer. In vorige eeuwen waren zij 30, soms 40 duim lang. - In Vlaanderen noemde men en noemt men heden nog dergelijke maar kleinere steenen ɛkloostermoefenɛ.ø̄̄' [N 30, 53a; monogr.]
II-8
|
23280 |
kloosterorde |
orde:
`n straingne orde (K278p Lommel),
`n strèng orde (K278p Lommel)
|
Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|