28602 |
korfmes |
korfmes:
korfmes (K278p Lommel)
|
Mes waarmee de imker de raten opsnoeit. Wanneer hij honing wil oogsten zal hij hiermee alle of bijna alle raten uit de korf snijden. Volgens de informanten van L 289 en L 333 kan daarvoor ieder willekeurig mes gebruikt worden. Daarop wijzen ook de woordtypen gewoon mes en mes. Andere woordtypen wijzen op een bepaald soort mes. Het kan een schaapschaarmodel zijn (L 416), een langwerpig mes dat aan de onderkant rond gebogen is (L 210, 414), een spatelvormig mes (P 120) of een mes met zeer korte snede haaks aan een lange steel (Q 253). [N 63, 80c; N 63, 81c]
II-6
|
24194 |
korhoen |
korhaan:
koͅrhoͅu̯ən (K278p Lommel),
Frings, omgesp.
koͅrhoͅuən (K278p Lommel),
korhoen:
koͅrhouən (K278p Lommel)
|
korhaan || korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21500 |
korporaal |
korporaal:
kerperaol (K278p Lommel),
koperaol (K278p Lommel),
korperaol (K278p Lommel),
korpooraal (K278p Lommel),
korporaol (K278p Lommel),
korporrowwɛl (K278p Lommel)
|
korporaal [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
18604 |
korset |
korset (<fr.):
koͅrse (K278p Lommel),
koͅrsei (K278p Lommel),
koͅrsēj (K278p Lommel)
|
corset || korset, rijglijf om de taille [rijlief, rellif, relf, ruls, stiklijst, stiflijk] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20617 |
korst |
korst:
kaost (K278p Lommel),
Syst. Grootaers
koͅøst (K278p Lommel),
verzamelfiche, ook materiaal van ZND 01 (a-m vraag 23 a en b zijn samengevoegd.
kōas (K278p Lommel)
|
eerste (verse) en laatste (oudbakken) korst van het brood [ZND 02 (1923)] || Kent uw dialect het woord broodkant? Hoe is de uitspraak en welke de betekenis? [N 16 (1962)] || korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)]
III-2-3
|
17797 |
kort geknipt haar |
pinnetjeskop:
pinnekeskop (K278p Lommel),
stoppelhaar:
stoͅpəlhoͅuər (K278p Lommel),
stoppels:
stoͅpəl (K278p Lommel)
|
Overal kort geknipt hoofdhaar [tieters, stoppelen] [N 114 (2002)]
III-1-1
|
18330 |
kort schortlint |
snoer:
snoeren (K278p Lommel)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
amechtig:
WNT: amechtig, (nieuwe) bet. 2: Ademloos, geheel buiten adem, sterk hijgende [...].
aamechtig (K278p Lommel),
kort:
hij is kort van ossem (K278p Lommel)
|
hij is dempig (kan moeilijk ademen) [ZND 23 (1937)] || Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
koͅrtə boks (K278p Lommel),
korte broek:
kette broek (K278p Lommel),
korte broek (K278p Lommel)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] || korte broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)]
III-1-3
|
18216 |
korte laars |
get:
gèt (K278p Lommel)
|
Laars, een paar laarzen (laars die alleen het been bedekt tussen enkel en knie) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|