20139 |
kraambed |
kinderbed:
kendərbét (K278p Lommel)
|
kinderbed
III-2-2
|
19697 |
kraan |
kraan:
kroͅu̯ən (K278p Lommel)
|
kraan
III-2-1
|
32621 |
kraan van de metalen gierton |
kraan:
krǫǝn (K278p Lommel)
|
De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.]
I-1
|
24196 |
kraanvogel |
kraanvogel:
krowenvogel (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
kroͅu̯ən(vogəl) (K278p Lommel)
|
kraanvogel [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)] || kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
dabben:
dabə (K278p Lommel),
dabən (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
de pel derafdoen:
dǝ pɛl dǝravdyn (K278p Lommel),
jeuken:
jø⁄ə (K278p Lommel),
krabben:
in də hoͅwər krabən (K278p Lommel),
krabə (K278p Lommel),
krabən (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
op senə koͅp krabən (K278p Lommel)
|
krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] || Met een krabber of andere hulpmiddelen de geweekte varkensharen verwijderen. Door het krabben wordt een zeer dun laagje van de opperhuid eveneens verwijderd. [N 28, 27; monogr.]
II-1, III-1-2
|
25404 |
krabber |
hoorn:
hōrǝ (K278p Lommel)
|
Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.]
II-1
|
20739 |
krakeling |
krakeling:
Syst. Grootaers
krāʔleŋ (K278p Lommel)
|
Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
32072 |
kram |
kram:
kram (K278p Lommel),
(mv)
kramǝ (K278p Lommel)
|
Oog, haak of kram waarin het slaghout gestoken werd om het vast te zetten. [N 17, 21; N G, 56g] || U-vormig gebogen ijzerdraad die aan beide einden van een punt is voorzien. [N 54, 18; monogr.]
I-13, II-12
|
21340 |
kramer |
kramer:
#NAME?
⁄n kreimer (K278p Lommel),
marktkramer:
mertkramer (K278p Lommel),
marktleurder:
marktleurder (K278p Lommel),
voddenkramer:
hij die lompen opkoopt
voddekrèmer (K278p Lommel)
|
Kramer. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
33896 |
krampig |
krampig:
krampǝx (K278p Lommel),
kreupel:
krø̄pel (K278p Lommel)
|
Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c]
I-9
|