e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kroeshaar kroezelhaar: kruzəlhoͅwər (Lommel, ... ) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1
krols heet: hei̯ət (Lommel), vuil: vøͅl (Lommel) loops, geslachtsdriftig ve kat [N 19 (1963)] III-2-1
krommen, ombuigen buigen: buigen (Lommel), krom maken: krom maken (Lommel), omplooien: omplooien (Lommel, ... ), plooien: plooien (Lommel) Krommen: een kromme gebogen vorm doen aannemen (krommen, buigen, draaien, krom maken) [N 108 (2001)] || Ombuigen: een andere richting geven (ombuigen, (om)plooien) [N 108 (2001)] III-1-2
kroonlijst uitsprong: øtsproŋ (Lommel) Uitspringende sierstrook van bakstenen boven aan de gevel, juist onder de dakgoot. Het woordtype 'muizetand' is specifiek van toepassing op een laag metselwerk waarbij de koppen van de stenen overhoeks worden gelegd, zodat de driehoekige voorsprongen schuine tanden vormen. [N 31, 30a; L 12, 9; monogr.; div.] II-9
kruid (alg.) kruid: krøͅyt (Lommel) kruid III-4-3
kruidenpannenkoek kruidkoek: struif met paardebloemenbladeren in  krèdkoek (Lommel) pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
kruidnagel kruidnagel: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m, 15-10  kruinagel (Lommel) een kruidnagel (specerij, met een scherpe smaak, in de vorm van een spijker; Fr. clou de girofle) [ZND 01 (1922)] III-2-3
kruien ewegdoen: ǝwɛx˱dun (Lommel), kruien: krø̜i̯ǝn (Lommel) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13
kruik kan: kan (Lommel), kruik: kroik (Lommel) kruik [ZND 29 (1938)] III-2-1
kruim kruim: kruim (Lommel), Syst. Grootaers  krøͅi̯m (Lommel), mik: mik (Lommel) Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [ZND 29 (1938)] III-2-3