25355 |
leren schede |
hoos:
howǝs (K278p Lommel),
kalebas:
kǝbas (K278p Lommel)
|
De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.]
II-1
|
19125 |
leugen |
leugen:
dai is e leuge (K278p Lommel)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
21554 |
leugen / gelogen |
gelogen (volt.deelw.):
dès gelogen (K278p Lommel)
|
Dat is een leugen. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
19383 |
leunstoel |
leunstoel:
lø̄nstūl (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
zetel:
zētəl (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
zēͅtəl (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
zorg:
zøͅrəx (K278p Lommel)
|
een leuningstoel [ZND 30 (1939)] || leuningstoel [ZND 01 (1922)] || leunstoel
III-2-1
|
21341 |
leurder |
leurder:
leurder (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel),
ps. omgespeld volgens Frings.
l"rdər (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel),
teut:
ps. omgespeld volgens Frings.
tøt (K278p Lommel),
tjoktjok:
?WNT: tjokken (II), Onomatopee. Stooten, schokken, stampen.
tjouk-tjouk (K278p Lommel),
ps. omgespeld volgens Frings.
tjoktjok (K278p Lommel)
|
een venter (die van deur tot deur waren verkoopt) [ZND 28 (1938)] || koopman die met zijn waren langs de deuren gaat? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21431 |
leuren |
op commerce (fr.) gaan:
ps. omgespeld volgens Frings.
op komeͅrs gōͅ~nə (K278p Lommel),
op komɛrsgoͅn⁄ (K278p Lommel)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: "op koopmanschap gaan"= erop uittrekken om zijn waren te verkopen? Zo neen, welke andere uitdrukking. Geeft u nauwkeurig de uitspraak aan. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20198 |
leven |
leven:
znd 34, 82a;
leevə (K278p Lommel),
lêve (K278p Lommel)
|
leven; op het einde van zijn leven [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
20188 |
leven (zn) |
leven:
leevə (K278p Lommel),
leiven (K278p Lommel),
lèven (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
lêve (K278p Lommel),
lêven (K278p Lommel)
|
leven; in de fleur van zijn leven [ZND 35 (1941)] || leven; op het einde van zijn leven [ZND 34], [ZND 34 (1940)]
III-2-2
|
17568 |
levend vlees onder de huid |
leven, het -:
t leͅivə (K278p Lommel),
⁄t lävən (K278p Lommel)
|
levend vlees onder de huid [t leeve] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17697 |
lever |
lever:
lävər (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
lē̜vǝr (K278p Lommel),
lɛ:vər (K278p Lommel)
|
Grote klier waarin onder andere gal wordt afgescheiden. [N 28, 88c] || lever [leevert, lijver, livvere] [N 10 (1961)]
I-11, III-1-1
|