20281 |
luiermand |
kinderkorf:
cf. Schuermans s.v. "kindskorf of kinderkorf", luur-, luierkorf, luiermand
kènnəkeuref (K278p Lommel),
kindkorf:
kendkeurf (K278p Lommel),
kindskorf:
kenskórf (K278p Lommel),
kénskórf (K278p Lommel),
wasmand:
waschmaon (K278p Lommel)
|
korf of mand waarin de doeken of luiers van de kleine kinderen wordt bewaard? [ZND 37 (1941)] || luiermand
III-2-2
|
19029 |
luilak |
lamzak:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
lamzak (K278p Lommel),
luierik:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
luierik (K278p Lommel),
luijerik (K278p Lommel)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
goe lŭisteren (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
goed luisteren (K278p Lommel),
goed ləsteren (K278p Lommel),
løͅstərə (K278p Lommel),
løͅstərən (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [N 10b (1961)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
cale:
kal (K278p Lommel),
goupille:
kǫmpil (K278p Lommel),
leun:
lø̄n (K278p Lommel),
spie/spij:
spi (K278p Lommel)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
31583 |
lunsschijf |
ring:
reŋk (K278p Lommel),
rondelle:
ron`de̜l (K278p Lommel)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen naaf en luns die de naafbus afsluit zodat er tijdens het rijden geen vet of smeer verloren gaat en er geen vuil de naafbus kan binnendringen. Bij modernere, metalen fabrieksassen werd de lunsschijf vervangen door een metalen, dopvormige moer die op de as wordt geschroefd en met behulp van een luns tegen losdraaien wordt vastgezet. Van der Kloes en Van Helden (pag. 21) noemen dit type naafbus halfpatentbus. [N G, 50b; N 17, 64]
II-11
|
20486 |
lusten |
lusten:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
lus (K278p Lommel),
lusse (K278p Lommel)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
17696 |
maag |
maag:
maach (K278p Lommel),
mach (K278p Lommel),
māch (K278p Lommel)
|
maag [maach, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
28508 |
maagdenzwerm |
maagdenzwerm:
maagdenzwerm (K278p Lommel)
|
Eerste zwerm uit een bijenvolk dat zelf dat jaar uit een normaal afgevlogen voorzwerm is ontstaan. [N 63, 37b; JG 1a+1b; JG 2b-5, 8; N 63, 37e; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
32884 |
maaibalk |
kam:
kam (K278p Lommel)
|
De lange arm aan de maaimachine, voorzien van naar voren stekende driehoekige messen. Zie afbeelding 6, nummer 1. [N J, 1b; monogr.]
I-3
|
33057 |
maaidorser |
zelfbinder:
zęlǝf˱bęndǝr (K278p Lommel)
|
Deze machine dorst niet alleen, maar maait het eerst af, dorst het vervolgens, en bindt het stro ook tot pakken bijeen. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|