33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
kleine band:
klɛ̄nǝ [band] (K278p Lommel)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mø̜lkørf (K278p Lommel)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|
17872 |
muilpeer |
kaakslag:
kaakslag (K278p Lommel),
klets in het gezicht:
klets ien ɛw gɛziegt (K278p Lommel),
mossel op de smoel:
mossel op ɛw smoel (K278p Lommel),
muilpeer:
moilpeir (K278p Lommel),
patat op het bakkes:
patat op ɛw ba-ɛs (K278p Lommel),
petot op uw bakkes zetten (K278p Lommel),
slag in het gezicht:
slag ien ɛw gɛziegt (K278p Lommel),
veeg op de smoel:
vèg op ɛw smoel (K278p Lommel)
|
hoe heet een slag op de kaak ? Geef aan welke woorden gemeenzaam of plat zijn. [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
muiltje:
mölʔi̯əs (K278p Lommel),
sleffer:
Afl. van sleffen (=sloffen), p. 294. NB p. 297: sloffen (=sloffen). [Vgl. WBD III, 1.3: sloffer (ook sleffer).]
släfər (K278p Lommel),
slets:
slɛtsə (K278p Lommel)
|
lichte pantoffel zonder hielstuk, muiltje || Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)] || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
mūīs (K278p Lommel),
møͅis (K278p Lommel),
ook in ZND 03, 001 niet verder opgenomen; alleen fon. varianten
muis (K278p Lommel)
|
muis [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
dik van de duim:
tek van n døͅym (K278p Lommel)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
moizen (K278p Lommel)
|
de katten muizen [ZND 31 (1939)]
III-2-1
|
33687 |
mulle grond |
malse grond:
malsǝ grǫnt (K278p Lommel)
|
Droge losse grond, zonder kluiten. [N 27, 37a; monogr.]
I-8
|
21642 |
muntgeld |
enkel geld:
ps. omgespeld volgens Frings.
eͅngʔəlgɛlt (K278p Lommel),
klinkende munt:
ps. omgespeld volgens Frings.
kleŋəndə mønt (K278p Lommel),
paardsogen:
ps. omgespeld volgens Frings.
pjeͅsōxə (K278p Lommel)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34069 |
muntige koe |
muntige koe:
møntegǝ [koe] (K278p Lommel)
|
Koe die men een tijdlang vrij wil houden en daarom niet laat dekken als ze tochtig is. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 28]
I-11
|