31108 |
ondervrouweschoenen |
ondervrouwen:
ondervrouwen (K278p Lommel)
|
Schoenwerk voor jonge vrouwen in de maten 36 t/m 39. [N 60, 205d]
II-10
|
33980 |
onderzadel |
onderzadel:
ǫndǝrzǭl (K278p Lommel)
|
Een vilten lap of een kussen dat onder het zadel ligt. Zie ook lemma Paardedeken Onder Het Zadel. [N 13, 64a en 64b]
I-10
|
18947 |
ondeugend, stout |
stout:
stòwt (K278p Lommel)
|
(alleen m.b.t. kinderen) ondeugend
III-1-4
|
32696 |
ondiep |
locht:
loxt (K278p Lommel)
|
De in dit lemma genoemde termen voor ondiep (kunnen) worden gebruikt in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Vaak kent men voor het verrichten van ondiep ploegwerk een speciale term. Zie daarvoor het volgende lemma. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 39 + 42a + 43 + 44 + 45 + 47; N 11A, 107b + 110a + b; N P, 12; A 20, 1c; Lu 1, 1c; A 23, 1c; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
32697 |
ondiep ploegen |
blekken:
blɛkǝ (K278p Lommel),
locht ploegen:
[locht ploegen] (K278p Lommel),
omstoten:
ømstou̯ǝtǝn (K278p Lommel),
schellen:
sxęlǝn (K278p Lommel)
|
De termen die in dit lemma zijn opgenomen, hebben met elkaar gemeen dat zij toepasselijk zijn op de een of andere manier van ondiep ploegen, waarbij de grond minder diep wordt losgesneden en ook veel minder wordt omgekeerd dan bij het ploegen van de zaaivoor het geval is. Men beploegt het land met een ondiepe en vaak ook brede voor a) als het de bewerking van een stoppelveld betreft (vergelijk het betrokken lemma); b) als in het late najaar een akker op de wintervoor gelegd moet worden (zie dat lemma), waarbij men mest oppervlakkig kan onderploegen (zie het betreffende lemma); c) bij de bewerking van braakland of van een hardliggende, met onkruid begroeide akker; d) als bij het scheuren van een weide eerst de grasmat wordt afgeploegd (vergelijk het lemma een weide scheuren). Voor deze manier van ploegen gebruikte men vroeger een eenscharige (voet)ploeg zonder voorschaar en vaak ook zonder kouter, later vooral een meerscharige ploeg met kleine scharen. Het land kon ook met de cultivator ondiep bewerkt worden. Voor de varianten die hieronder (geheel of deels) in de (...)-vorm zijn vermeld, zie men de lemmata ondiep en ploegen. [JG 1b; N 11, 45 + 47; N 11A, 108b + 109a; N P, 12 add.; A 20, 1b add.; monogr.]
I-1
|
33829 |
onelegant paard |
lelijkerd:
jęlǝʔǝrt (K278p Lommel),
loebas:
lubas (K278p Lommel),
lomp gemaakt:
lǫmp˲gǝmakt (K278p Lommel)
|
Lomp paard. [N 8, 20 en 62n]
I-9
|
25621 |
ongaar stuk deeg |
derf:
dɛrǝf (K278p Lommel)
|
Ongaar stuk deeg in het gebakken brood. Vaak zit er een inzinking in het brood als gevolg van dat verschijnsel. Er is een aantal benamingen dat specifiek duidt op "ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg", een ander aantal duidt op brood met een ongaar stuk deeg erin, en een derde groep benamingen is bijvoeglijk van aard en zegt iets over de oorzaak van het ontstaan van zo''n ongaar stuk of zegt iets over de toestand van het brood, als een ongaar stuk deeg erin zit. [N 29, 68a; N 29, 68b; monogr.]
II-1
|
30020 |
ongebluste kalk |
gekraakte kalk:
gǝkraktǝ kalǝk (K278p Lommel),
ongebluste kalk:
ongǝbløstǝ kalǝk (K278p Lommel)
|
Gebrande kalk die nog niet met water is aangelengd. Schelpkalk, steenkalk en mergelkalk zijn verschillende soorten ongebluste kalk. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. De term 'kluitkalk' wordt gebruikt voor Luikse kalk die als grondstof de Belgische hardsteen heeft (Zwiers I, pag. 591). [N 30, 29a; monogr.]
II-9
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
ongediert:
ongediert (K278p Lommel),
ongədirt (K278p Lommel),
o͂ͅngədirt (K278p Lommel)
|
gedierte, klein ~ (verzamelnaam voor insecten, wormen, spinnen enz.) [gediert, ongediert, gewörmt, ongesiefer] [N 26 (1964)] || ongedierte || schadelijke en hinderlijke insecten [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
23246 |
ongelovige |
geus:
gøjəs (K278p Lommel),
ongelovige:
ongeleuvigen (K278p Lommel)
|
Een ongelovige, de ongelovigen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|