19267 |
onnozel persoon |
onnozelaar:
ónéúzəlaar (K278p Lommel)
|
onnozelaar
III-1-4
|
33108 |
onregelmatig dorsen |
kalfjes slaan:
kɛlǝfkǝs slǭǝn (K278p Lommel)
|
Nu eens hard en dan weer zacht slaan. In de vraag was de suggestie opgenomen: "kalfkes maken; met een kuuske en een kalfke dorsen". Voor de fonetische documentatie van de uitdrukking slaghouden, zie het lemma ''maat houden bij het dorsen'' (6.1.3). [N 14, 14a]
I-4
|
28496 |
onrustig zijn door moerloosheid |
fluiten:
fluiten (K278p Lommel)
|
Onrustig of neerslachtig worden van de bijen ten gevolge van moerloosheid. Een volk dat pas moerloos is geworden, is onrustig aan het zoeken; veel bijen lopen aan de voorzijde van de korf of kast. Wanneer de imker een flinke tik geeft tegen de buitenkant van korf of kast, laten de bijen een langgerekte, klaaglijke toon horen, het huilen der bijen. [N 63, 61a;]
II-6
|
18861 |
onstuimig |
pertig:
cf. WNT XII, 1, kol. 1348 s.v. "pertig"(bijvorm van partig) 1.b. nukkig, grillig, eigenzinnig
pärtəch (K278p Lommel)
|
opvliegend, woedend
III-1-4
|
25175 |
onstuimige lucht |
bulderachtig weer:
bøldəräxtəgweiər (K278p Lommel),
grillige lucht:
greͅlegə loͅxt (K278p Lommel),
m greͅlegə loxt (K278p Lommel)
|
onstuimige, woest bewolkte lucht [grellig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20581 |
ontbijt |
koffiedrinken, het -:
koffiedrinken (K278p Lommel),
koffietijd:
koffietait (K278p Lommel),
ontbijten, het -:
ɛ̄t ontbijten (K278p Lommel)
|
de eerste maaltijd van de dag [ZND 40 (1942)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: morgen [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
20814 |
ontbijtkoek, peperkoek |
peperkoek:
pèperkoek (K278p Lommel),
met 2 puntjes op de a
pɛ̄pərkuk (K278p Lommel)
|
peperkoek [N 29 (1967)], [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
33719 |
ontbost terrein met een schop omwerken |
spaden:
spǭjǝ (K278p Lommel)
|
Het ontboste terrein met een schop omwerken om de achtergebleven wortels te verwijderen. [N 27, 10a]
I-8
|
33711 |
ontginnen |
ontginnen:
ǫntgęnǝn (K278p Lommel)
|
Het in cultuur brengen van woeste grond. [N 27, 5; N 11a, 112; monogr.]
I-8
|
32638 |
ontginningsploeg |
heiploeg:
hɛi̯[ploeg] (K278p Lommel)
|
De ploeg die men gebruikt voor het in cultuur brengen van woeste grond, zoals bos, heide, enz. Het ontginningswerk werd verricht met de ploeg in L 159a, 320a, 360, P 48, 51, 107a, 108, 175, 178, 222, Q 11, 28, 77, 94b, 162, 156, 170. Blijkbaar was dat geen aparte, maar de gewone, vanouds "ploeg" geheten, enkele ploeg, die men op dit werk kon inrichten. Voor het in cultuur brengen van bos- en heidegrond gebruikte men: de brabander in L 290a, 321a, P 44, 48, 49, Q 39 of brabantse ploeg in L 331; in L 248 een zware brabantse ploeg (vroeger) en de Melotteploeg (later); de enkele ploeg in Q 7, 80; de aanschietploeg in Q 80; de dobbele ploeg in Q 80; de franse ploeg in Q 79a, 80; de wentelploeg in K 358, L 372a; een (oude) Sack''s of Sack''s(e)ploeg in L 163, 165 of Sack''sische ploeg in L 246 en in Q 22 de tweevoorder. Aan het ontginningswerk kwam in Q 14 de cultivator te pas, in Q 22 en 247 de extirpator, in P 45 de rus en in Q 180 de frees. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 81; N 27, 15]
I-1
|