e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
op de tenen lopen op zijn tenen lopen: op zən tejənə lōpə (Lommel), tenen (ww.): tejənən (Lommel), trippelen: trepələn (Lommel, ... ) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)] III-1-2
op de vingers fluiten op de vingers fluiten: Kunt gij op uw vingers fluiten?  op øͅuw vingers fløͅytən (Lommel), op zijn vingers fluiten: op z`n vingers fluiten (Lommel) Fluiten. || op de vingers fluiten [schuffelen] [N 112 (2006)] III-3-2
op een hoop gooien op een hoop schudden: ǫp˱ nǝn hōp sxødǝ (Lommel), op een tijl schudden: ǫp ǝn tɛ̄l sxødǝn (Lommel) Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.] I-5
op een sukkeldrafje lopen met schokjes lopen: me sxøͅkskəs lōpə (Lommel), mə sxøͅkskəs (Lommel), op een drafje: ǫp ǝn drɛfkǝn (Lommel), op een schokje: ǫp ǝ sxø̜kskǝ (Lommel), op een schokje lopen: oͅp ə sxoͅkskə lopən (Lommel), op zijn gemak gaan: ǫp zę gǝmak gø̜n (Lommel), stilletjes gaan: stelǝʔǝs gø̜n (Lommel) [N 8, 81a, 81d en 83]lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)] I-9, III-1-2
op heukelingen zetten, zwelen heukelen: høʔǝlǝ (Lommel), opheukelen: ophøʔǝlǝ (Lommel) Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.] I-3
op hol slaan op hol gaan: up hǫl gø̜n (Lommel), op hol slaan: ǫp hǫl slǫu̯ǝn (Lommel) Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f] I-9
op oppers zetten, opperen opperen: ǫpǝrǝn (Lommel), oppers zetten: [oppers] ˲zęǝtǝ (Lommel) Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
op rijen zetten optijlen: ǫptē̜lǝn (Lommel), tijlen: tē̜lǝn (Lommel) Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.] I-3
op steigerhoogte aan het verdiep: an t ˲vǝrdip (Lommel) Gezegd van metselwerk dat zover is gevorderd, dat men gebruik moet gaan maken van een steiger of de bestaande steiger moet gaan verhogen. [N 31, 46b; monogr.] II-9
op stelten lopen op stelten lopen: Sub stelt: Kunt gij op stelten lopen?  op stältə lōpən (Lommel) Op stelten lopen. III-3-2