17949 |
op de tenen lopen |
op zijn tenen lopen:
op zən tejənə lōpə (K278p Lommel),
tenen (ww.):
tejənən (K278p Lommel),
trippelen:
trepələn (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: op zijn tenen lopen [op zn vurvoete] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22682 |
op de vingers fluiten |
op de vingers fluiten:
Kunt gij op uw vingers fluiten?
op øͅuw vingers fløͅytən (K278p Lommel),
op zijn vingers fluiten:
op z`n vingers fluiten (K278p Lommel)
|
Fluiten. || op de vingers fluiten [schuffelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33218 |
op een hoop gooien |
op een hoop schudden:
ǫp˱ nǝn hōp sxødǝ (K278p Lommel),
op een tijl schudden:
ǫp ǝn tɛ̄l sxødǝn (K278p Lommel)
|
Het uitstorten van de aardappelen in de kuil. [N 12, 29; monogr.]
I-5
|
17934 |
op een sukkeldrafje lopen |
met schokjes lopen:
me sxøͅkskəs lōpə (K278p Lommel),
mə sxøͅkskəs (K278p Lommel),
op een drafje:
ǫp ǝn drɛfkǝn (K278p Lommel),
op een schokje:
ǫp ǝ sxø̜kskǝ (K278p Lommel),
op een schokje lopen:
oͅp ə sxoͅkskə lopən (K278p Lommel),
op zijn gemak gaan:
ǫp zę gǝmak gø̜n (K278p Lommel),
stilletjes gaan:
stelǝʔǝs gø̜n (K278p Lommel)
|
[N 8, 81a, 81d en 83]lopen: op een sukkeldrafje lopen [schokke, op n schökske loope] [N 10 (1961)]
I-9, III-1-2
|
32922 |
op heukelingen zetten, zwelen |
heukelen:
høʔǝlǝ (K278p Lommel),
opheukelen:
ophøʔǝlǝ (K278p Lommel)
|
Het bijeenwerken van de langwerpige heuveltjes tot de kleinste soort hopen: heukelingen of heukels. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de heukeling, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''heukeling''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''heukeling''. In dit en in de volgende lemma''s komen het woordtype opper en de afleidingen daarvan, zoals opperen, voor. Het type kent een achttal mogelijke typevarianten die onderling geen voorkeursvolgorde hebben: opper, upper, oppel, uppel, hopper, hupper, hoppel, huppel. In dit en in de volgende lemma''s zijn de vormen met en zonder begin-h als aparte woordtypen behandeld; de andere vormen staan steeds in dezelfde volgorde. De kaarten 39, 41 en 43, respectievelijk "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 40, 42 en 44: "heukeling", "hoop" en "opper". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 103; JG 1a, 1a, 1c; monogr.]
I-3
|
33851 |
op hol slaan |
op hol gaan:
up hǫl gø̜n (K278p Lommel),
op hol slaan:
ǫp hǫl slǫu̯ǝn (K278p Lommel)
|
Aan het hollen gaan, niet meer aan het commando gehoorzamen. [JG 1a, 1b; N 8, 81f]
I-9
|
32927 |
op oppers zetten, opperen |
opperen:
ǫpǝrǝn (K278p Lommel),
oppers zetten:
[oppers] ˲zęǝtǝ (K278p Lommel)
|
Het bijeenwerken in de grootste soort hooihopen, oppers, die in het veld en direct op de grond, worden gemaakt; ze kunnen wel tot 3 meter hoog worden opgezet. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de opper, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van ø...ŋ verwezen naar de woordtypen van het lemma ''opper''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''opper''.' [N 14, 111; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
32920 |
op rijen zetten |
optijlen:
ǫptē̜lǝn (K278p Lommel),
tijlen:
tē̜lǝn (K278p Lommel)
|
Het uitgespreide gras dat de eerste droging heeft ondergaan bijeenwerken tot rijen of langwerpige heuveltjes. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hooi of gras. Wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de rij, in het woordtype voorkomt, wordt steeds door middel van (...) verwezen naar de woordtypen van het lemma ''rij, wiers''. Om de vergelijking te vergemakkelijken is in dit lemma dezelfde volgorde van woordtypen of afleidingen daarvan aangehouden als in het lemma ''rij, wiers''. Achter in het lemma staan dan de werkwoorden bijeen die geen formeel verband met de benamingen voor de rij hebben. De kaart bevat de denominatieven van de heteroniemen voor rij, wiers en de werkwoordelijke uitdrukkingen met die heteroniemen, ook geordend zoals in het lemma ''rij, wiers''. [N 14, 100; JG 1b, 1c, 2c; A 10, 18; L 38, 36; monogr.]
I-3
|
29978 |
op steigerhoogte |
aan het verdiep:
an t ˲vǝrdip (K278p Lommel)
|
Gezegd van metselwerk dat zover is gevorderd, dat men gebruik moet gaan maken van een steiger of de bestaande steiger moet gaan verhogen. [N 31, 46b; monogr.]
II-9
|
22368 |
op stelten lopen |
op stelten lopen:
Sub stelt: Kunt gij op stelten lopen?
op stältə lōpən (K278p Lommel)
|
Op stelten lopen.
III-3-2
|