33925 |
opmaken van staart en manen |
opbinden:
ǫpbē̜i̯nǝn (K278p Lommel),
slenderen:
slendǝren (K278p Lommel),
slingeren:
slęŋǝrǝn (K278p Lommel)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
19235 |
opnieuw beginnen |
opnieuw beginnen:
op-joew beginnen (K278p Lommel),
opjuw beginnen (K278p Lommel),
vanher beginnen:
de e in her klinkt als de i in het Franse linge
van her beginnen (K278p Lommel)
|
opnieuw beginnen: veel dialecten kennen nog andere woorden dan opnieuw [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
33145 |
opnieuw wannen |
opnieuw wannen:
upjut wanǝ (K278p Lommel)
|
Als men uit het gezuiverde graan het beste zaad wil halen dat zal dienen als zaaigraan, moet men opnieuw wannen. Men draait de wanmolen dan vlug rond zodat al het fijnere graan wegvliegt. Soms gebeurt dit niet met de wanmolen, maar door het graan te zeven; zie het lemma ''zeven met de handzeef'' (6.3.11). De omschrijvende opgaven met behulp van het heteroniem van het lemma wannen, zoals nog eens doordraaien, of voor de tweede keer doorjagen, zijn hier niet opgenomen. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-]
I-4
|
32928 |
opper |
grote opper:
grūu̯ǝtǝ ǫpǝr (K278p Lommel),
opper:
ǫpǝr (K278p Lommel)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
veͅl (K278p Lommel),
vɛ:l (K278p Lommel),
ət feͅl (K278p Lommel)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25513 |
oppoken |
peuteren:
pø̄tǝrǝn (K278p Lommel)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
31058 |
opprikken |
prikken:
prikken (K278p Lommel)
|
Het met behulp van een steekopzetter of roulette meer zichtbaar maken van de steken in de rand. [N 60, 124b]
II-10
|
18030 |
oprispen |
buiken:
bəu̯ə (K278p Lommel),
opwerpen:
opweͅrəpən (K278p Lommel),
opwərpən (K278p Lommel)
|
Hoe noemt men in uw dialekt oprispen, opbreken van eten of drinken? [DC 47 (1972)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
29926 |
opruimer |
opruimer:
oprø̜jmǝr (K278p Lommel)
|
Ongeschoolde arbeider, vaak een metselaarsleerling, die op de bouwplaats opruimt. De term 'keerjong' wordt in Kerkrade gebruikt voor een jongen die de bouwplaats schoonhoudt en het gereedschap en de kuipen, emmers, etc. reinigt; na verloop van tijd wordt hij bevorderd tot handlanger. [N 30, 3e; div.]
II-9
|
19321 |
opscheppen |
blazen:
blouəzən (K278p Lommel),
stoefen:
stófən (K278p Lommel)
|
pochen, opscheppen || scheppen, snoeven
III-1-4
|