25043 |
schaduw, lommer |
lommer:
we zitte ien de lommer (K278p Lommel),
wellie zitte in de lommer (K278p Lommel),
lommerte:
cit.: "in d\\ lómm\\rtist"; cf. WNT s.v. "lommer""voorheen ook lomber", cf. Gents Wb. s.v. "lommer", "syn. lomber en lommerte"; cf. Nijhoff s.v. "lommerte
lómmərt (K278p Lommel)
|
schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
30958 |
schalmplank |
schalmplank:
schalmplank (K278p Lommel)
|
Het houten blok of de plank waarop men het leer schalmt ofwel afschuint. Volgens de informant van L 293 schalmt men overleer op glas en zoolleer op een plank. [N 60, 51a]
II-10
|
30959 |
schalmsteen |
schalmsteen:
schalmsteen (K278p Lommel)
|
De steen waarop men het leer afschuint of schalmt. "Om de uitgesneden lederstukken gelijkmatig te kunnen schalmen, heeft men een schalmplaat noodig. Daartoe leenen zich uitstekend lithografische steenen, omdat men daarop tevens het leer kan omslaan; de steen of schalmplaat moet zuiver vlak en effen zijn." (Knöfel I, pag. 178). [N 60, 51b]
II-10
|
19129 |
schande |
schande:
schaan (K278p Lommel),
schààn (K278p Lommel)
|
schan(de) || Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)]
III-1-4, III-3-3
|
34435 |
schapenboer |
schaapsboer:
sxobzbūr (K278p Lommel)
|
Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b]
I-12
|
20696 |
schapenvet |
schapenvet:
Syst. Grootaers
sxapəvet (K278p Lommel)
|
Schapevet (ongel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schaapskooi:
sxapskūi̯ (K278p Lommel),
schapestal:
sxǭ̞ ̞pǝ[stal] (K278p Lommel)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝn (K278p Lommel),
krabben:
krabǝn (K278p Lommel),
scharren:
sxou̯ǝrǝn (K278p Lommel),
sxǭu̯ǝrǝ (K278p Lommel)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
17800 |
schede |
hoos:
hou̯əs (K278p Lommel)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17729 |
scheel zien |
loensen:
loensen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
scheel kijken:
scheel kijken (K278p Lommel)
|
Scheel zien: gebrek van de ogen waarbij de oogassen niet op een zelfde punt gericht kunnen worden (scheel zien, scheel kijken, loensen) [N 108 (2001)]
III-1-1
|