18727 |
scheerapparaat |
scheermachine:
scheermachien (K278p Lommel),
scheermachine (K278p Lommel),
scheermachinetje:
scheermachieneken (K278p Lommel),
sxä:rmešinə?ən (K278p Lommel)
|
Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)] || electrisch scheerapparaat
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
schaars:
sxars (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
scheermes:
scheermes (K278p Lommel),
scheermesje:
scheermesken (K278p Lommel)
|
Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)] || mesje voor veiligheidsscheermes || scheermes
III-1-3
|
34587 |
schei |
schei:
sxɛi̯ (K278p Lommel),
scheien:
sxɛi̯ǝ (K278p Lommel)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
19070 |
schelden, schimpen |
schelden:
schèllə (K278p Lommel)
|
schelden [DC 47 (1972)]
III-1-4
|
33440 |
schelftakkenbossen, schelfhorden |
mutserds:
møtsǝrs (K278p Lommel)
|
Boven op de beide balkenlagen van de schelf worden ter vorming van de zoldering (ter afdichting) takkenbossen gespreid. Het gebruik van takkenbossen is bij lange na niet algemeen. Een aantal benamingen die op de gebruikte takjes of roeden duiden, kunnen ook in gebruik zijn voor de schelfhorden als deze van takjes of roeden gevlochten worden. De schelfhorden bestaan uit gevlochten matten van twijgen of uit oude lappen stof. Om de afdichting te verbeteren wordt soms leem of stro gebruikt. [N 4A, 13c; N 4, 70]
I-6
|
20884 |
schelvis |
schelvis:
sxeͅlves (K278p Lommel)
|
schelvis
III-2-3
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
(overgang van licht naar donker)
sxémərən (K278p Lommel),
overgaan van licht naar donker en omgekeerd
snèwərə (K278p Lommel)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
dol worden:
ek woͅrt doͅl (K278p Lommel),
sterretjes zien:
ksin steͅrə⁄əs (K278p Lommel)
|
schemeren voor de ogen, sterretjes zien [mijn oogen schiemere] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
grauwe, de:
də gráwən (K278p Lommel),
schemer:
sxémər (K278p Lommel),
valavond:
valavond (K278p Lommel)
|
Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] || schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20510 |
schenkel |
schenk:
Verklw. sx@]sk\\n
sxeͅŋk (K278p Lommel)
|
been, bot, knook
III-2-3
|