21640 |
biljet van vijfhonderd frank |
baard:
ps. omgespeld volgens Frings.
boͅu̯ərt (K278p Lommel),
briefje van vijfhonderd frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə brifke van veͅi̯fhondərt fraŋ (K278p Lommel)
|
500 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21639 |
biljet van vijftig frank |
briefje van vijftig frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə brifke van feͅftex fraŋ (K278p Lommel)
|
50 franc, een biljet van ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
34086 |
billen |
broek:
bruk (K278p Lommel)
|
Het achterwerk van de koe. [N 3A, 112]
I-11
|
29408 |
binder |
binder:
bęi̯ndǝr (K278p Lommel)
|
Degene die achter de maaier of aflegger aankomt en die de door hem gemaakte geleggen tot schoven bindt. Vergelijk ook het lemma ''aflegger'' (4.4.4). Soms is door de zegsman de opgave van de mannelijke vorm aangevuld met de aanduiding van de vaak voorkomende vrouwelijke vorm; waar deze afleiding onregelmatig is, is deze hier ook aangegeven. [N 15, 15c en 26; monogr.]
I-4
|
34306 |
binnenbeer |
binnenbeer:
benǝbē̜r (K278p Lommel),
benǝbɛ̄r (K278p Lommel)
|
Mannelijk varken dat door geslachtelijke afwijking niet als zodanig herkenbaar is. Men noemt een varken een binnenbeer, als het slecht gesneden is of als men het moeilijk kan castreren. Doorgaans is het een mannelijk varken waarbij de teelballen niet zijn ingedaald. [N 19, 10; JG 1a, 1b, 1d; L 37, 49e; monogr.; N 76, 10 add.]
I-12
|
33348 |
binnendeur tussen stal en schuur |
schuurdeurtje:
[schuur]dø̜rkǝ(n) (K278p Lommel)
|
De binnendeur tussen de stal en de schuur als die aan elkaar grenzen. De benamingen geven soms aan in welk deel van stal of schuur deze deur zich bevindt. Door deze deur wordt wel voer van de schuur naar de stal gebracht; ook kan men via deze deur binnenshuis tot in de schuur komen. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen de lemmata "stal" (2.1.2) en "schuur" (3.1.1). [N 5A, 41c]
I-6
|
33347 |
binnendeur tussen woonhuis en stal |
staldeur:
[stal]dø̞̄r (K278p Lommel),
[stal]dø̜r (K278p Lommel)
|
De deur die vanuit het woonhuis toegang geeft tot de aangrenzende stal(len). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 32b]
I-6
|
31001 |
binnennaaiels |
els:
ɛls (K278p Lommel),
schupels:
schupels (K278p Lommel)
|
De licht gebogen els die vooral voor het binnennaaien wordt gebruikt. De woordtypen schupels, schupjesels en lepelzuil wijzen op een els met een lepelvormig uiteinde. Zie afb. 41. [N 60, 177a; N 60, 177b]
II-10
|
31000 |
binnennaaigroef |
groef:
groef (K278p Lommel)
|
De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking komt en dus effen en glad moet blijven, door te naaien. Om de loopzool zo aan de schoen te naaien, dat er van de naad op het loopvlak niets te zien is, verzinkt men deze. Men snijdt daartoe een groef in het loopvlak, waarin de steken gelegd worden. [N 60, 106a]
II-10
|
18458 |
binnennaaigroef [wld ii.10, p. 41] |
groef:
groef (K278p Lommel)
|
De sleuf die men maakt rondom de rand van de binnenzool om onder het binnenvlak, dat met de voetzool in aanraking kwam en dus effen en glad moest blijven, door te naaien (groef?) Zie tek. 88. [N 60 (1973)]
III-1-3
|