21373 |
spijbelen |
haagscholen:
haagscholen (K278p Lommel),
hagenscholen:
hagescholen (K278p Lommel)
|
Hoe noemt men het heimelijk, zonder medeweten van de ouders, wegblijven van school? [Lk 03 (1953)]
III-3-1
|
32062 |
spijker, nagel |
nagel:
nāgǝl (K278p Lommel)
|
In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.]
II-12
|
18202 |
spijkerbroek |
jeans:
jeans (K278p Lommel),
jeansboks:
žinzboks (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
Spijkerbroek [N 114 (2002)] || Spijkerbroek [spijkerbroek, -boks, jeansbroek, jeans] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18203 |
spijkerjas |
jak:
jek (K278p Lommel)
|
Spijkerjasje [spijkerjas, jeansjas, jek] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18204 |
spijkerpak |
jeanskostuum:
žinzkəstym (K278p Lommel),
jeanspak:
jeanspak (K278p Lommel)
|
Spijkerpak [spijkerpak, jeanspak, spijkerkostuum, jeanskostuum] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
30126 |
spijkerribben |
kepers:
kēpǝrs (K278p Lommel)
|
Houten balken die over de gewelven van een kelder worden aangebracht. Op de spijkerribben worden de vloerplanken van de benedenverdieping gespijkerd. [N 32, 21a; monogr.]
II-9
|
30860 |
spijkertrekker |
koepoot:
koepoot (K278p Lommel),
trektang:
trektang (K278p Lommel)
|
Het speciale, ijzeren werktuigje om spijkers uit te trekken. Zie afb. 10. [N 60, 184c]
II-10
|
33133 |
spikken |
spikken:
spekǝ(n) (K278p Lommel)
|
Onder spikken (of het enkelvoud: spik) verstaat men doorgaans een verbijzondering van het begrip "graanafval", namelijk het (onvolgroeide) graan met het kaf er nog omheen, dat dus niet heeft losgelaten bij het dorsen. Deze spikken worden dan als varkensvoer gekookt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''graanafval'' (6.1.30). [N 14, 35d; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
34592 |
spil van de berries |
berriespil:
bø̜rispel (K278p Lommel),
pin:
pen (K278p Lommel),
spil:
spel (K278p Lommel)
|
IJzeren spil waarmee de berries van de slagkar bevestigd zitten aan de draagbomen onder de bak. [N 17, 18; N G, 56c]
I-13
|
26687 |
spil van de handmolen |
staande as:
stǫndǝ as (K278p Lommel)
|
De as waar bij eenvoudige handmolens de bovenste steen om draait. De as is met één uiteinde bevestigd in de onderste steen. [N D, 14]
II-3
|