20323 |
sterven |
doodgaan:
doodgaan (K278p Lommel),
sterven:
sterven (K278p Lommel),
stèrrəvən (K278p Lommel)
|
sterven || sterven, doodgaan, hemelen gaan [sjterreve, hiemmelejoaë] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
32913 |
steunhoutjes tussen steel en balk |
spanstek:
spanstɛk (K278p Lommel),
trengel:
trɛŋǝl (K278p Lommel)
|
Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c]
I-3
|
34622 |
steunpaal voor opgeslagen hoogkar |
karmik:
karmek (K278p Lommel),
mik:
mek (K278p Lommel)
|
Lange steunpaal welke men plaatst onder de berries van een opgeslagen hoogkar. [N 17, 82]
I-13
|
33444 |
steunsels in de bovenhoeken van een poort |
consoles:
kǫnzøls (K278p Lommel)
|
In de bovenhoeken van een poort zijn soms ook paaltjes aangebracht om het kozijn te steunen of alleen maar ter versiering. Deze paaltjes zijn lichter dan die in de benedenhoeken. Enkelvoudige opgaven benoemen een van de steunpaaltjes aan weerskanten van een opening. Zie ook afbeelding 18.b bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42g]
I-6
|
20245 |
stief- of halfzuster |
halfzuster:
vaker dan stiefzuster
hàlləfzustər (K278p Lommel),
stiefzuster:
stĭĕvzustər (K278p Lommel)
|
halfzuster || stiefzuster
III-2-2
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
stĭĕvdóóchtər (K278p Lommel)
|
stiefdochter
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefjong:
stĭĕvjónk (K278p Lommel)
|
stiefkind
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefmoeder:
stĭĕvmŏĕr (K278p Lommel)
|
stiefmoeder
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stĭĕvvòwədər (K278p Lommel)
|
stiefvader
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
stĭĕvzówən (K278p Lommel)
|
stiefzoon
III-2-2
|