18623 |
strooien dameshoed |
strooien hoed:
strowəjən hut (K278p Lommel)
|
dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18276 |
strooien hoed |
strooien hoed:
strowəjən hut (K278p Lommel),
strōjə hut (K278p Lommel)
|
hoed, strooien ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25575 |
strooimeel |
stuifmeel:
støjfmēl (K278p Lommel)
|
Meel dat bij het bewerken van deeg hetzij op de werkbank hetzij op het deeg zelf gestrooid wordt om het kleven te verhinderen. Ten aanzien van het woordtype "grint" zij opgemerkt dat de informant de betekenis "gemalen kleien" hiervoor opgeeft. [N 29, 31b; N 29, 31a; monogr.]
II-1
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
strøsǝl (K278p Lommel)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
34278 |
strooisel in de potstal |
blader:
blǫ̃r (K278p Lommel),
bladerstrooisel:
blǫu̯ǝrstrø̜sǝl (K278p Lommel),
hegstrooisel:
hęxstrøsǝl (K278p Lommel),
hei:
hš.i̯ (K278p Lommel),
spellen:
spɛln (K278p Lommel),
spɛlǝ (K278p Lommel),
strooi:
strōi̯ (K278p Lommel),
strooisel:
strøsǝl (K278p Lommel),
strø̜i̯sǝl (K278p Lommel),
strø̜sǝl (K278p Lommel),
vlaggen:
flagǝn (K278p Lommel),
vlagǝn (K278p Lommel)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
34279 |
strooisel keren |
verschieten:
vǝrsxitǝ (K278p Lommel)
|
Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c]
I-11
|
34277 |
strooisel spreiden |
strooien:
strø̄i̯ǝn (K278p Lommel)
|
Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51]
I-11
|
20738 |
strooiselvlaai |
suikervlaai:
Syst. Grootaers
søͅi̯ʔrvloͅu̯i̯ (K278p Lommel)
|
Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30927 |
strop |
lits:
lets (K278p Lommel)
|
De lus aan een laars of schoen om deze op te trekken. Een strop of lus kan zowel van leer als van stof zijn. Stroppen zitten aan de achterkant vast aan de achterbies, aan de glijbies of aan beide; of ze vormen met één van deze twee of met alletwee één geheel (Kn√∂fel I, pag. 159). [N 60, 20]
II-10
|
18442 |
strop [wld ii.10, p. 26] |
lits:
lits (K278p Lommel)
|
Een lus aan de hiel van bottines, om het aantrekken te vergemakkelijken (strop, trekker, litse?) Vgl. tek. 206b. [N 60 (1973)]
III-1-3
|