30924 |
stropbies |
lits:
lets (K278p Lommel),
lus:
løs (K278p Lommel)
|
De reep leer waarvan de lus aan de hiel van bottines gemaakt wordt. [N 60, 18d]
II-10
|
18441 |
stropbies [wld ii.10, p. 26] |
lits:
lits (K278p Lommel),
lus:
lus (K278p Lommel)
|
De reep leer waarvan de lus aan de hiel van bottines wordt gemaakt? (stropbies) Vgl. tek. 206.b. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18251 |
stropdas |
kravat (<fr.):
kravat (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
plastron (fr.):
plastron (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
plastrón (K278p Lommel),
Fr.
plastron (K278p Lommel)
|
das die door de heren gedragen wordt [ZND 33 (1940)] || stropdas || stropdas, zelfbinder [slieps, sjlips, strik, kravat, kerwat, bindem, biend, kol] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30476 |
stropoppen |
poppen:
popǝn (K278p Lommel),
pupǝn (K278p Lommel),
wijpen:
węjpǝ (K278p Lommel)
|
Zie kaart. Dubbelgevouwen en samengebonden bosjes stro die ter afdichting tussen de dakpannen worden gestoken. Zie ook het lemma 'Strowalm' in wld I.4, pag. 122 e.v. In L 270 werd het stro voor de poppen op ± 60 cm lengte gesneden, dubbel gevouwen en aan de omgevouwen kant met een touwtje vastgebonden, aldus enigermate op een popje gelijkend. De stropoppen werden vroeger bij het dakdekken onder de elkaar overlappende zijkanten van de handpannen gestoken om een goed gesloten dak te verkrijgen ('Tegels Dialek', pag. 121). In L 210 werden de poppen iets breder dan de pan uitgespreid. Aan de onderkant stak ongeveer 1,5 cm van het stro onder de pan uit. [N 32, 44d; N F, 5; JG 2c; JG 2d; monogr.]
II-9
|
30965 |
stroppen |
klieven:
klieven (K278p Lommel)
|
Een andere (zie het lemma klieven) manier om een waterdichte naad te maken. Men steekt met een Engelse els gaatjes onder de nerf van het leer door en trekt dan de randen stijf tegen elkaar aan. Ook hierbij doet de steekspaan dienst. Men ziet dat het woord klieven, dat oorspronkelijk alleen op het splitsen geslagen zal hebben, het hele procédé aanduidt, ook daar waar van splitsen geen sprake meer is (Liedmeier, pag. 14). Zie afb. 32. [N 60, 59b]
II-10
|
30491 |
strosnijbak |
kapbak:
kabak (K278p Lommel)
|
Toestel waarmee en waarin het stro wordt fijngesneden tot haksel (zie het lemma ''haksel'', 6.4.1) of, als het grover gebeurt, tot strooisel dat in de potstal wordt uitgespreid. Soms wordt hiertoe een los mes (zie het lemma ''strosnijmes'', 6.4.4) gebruikt, maar doorgaans is het mes scharnierend aan één van de zijkanten van de bak gemonteerd; vergelijk afbeelding 18, a. De losse bak wordt wel lade genoemd in Q 4 (lǭi̯) en Q 96c (lāi̯); en batch (wa.; vgl. J. Haust, Dictionnaire liégeois, s.v.) in Q 209 (batš). Het komt voor dat de strosnijbak, die vaak naast de hakselkist in de schuur of de stal staat, zie aflevering I.6, lemma ''hakselkist'', met die kist één voorwerp vormt. Dit uit zich in de naam van de strosnijbak, waar men herhaaldelijk de term kist ziet verschijnen. Zie ook het lemma ''strosnijezel'' (6.4.3). Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] zie het lemma ''stro'' (6.1.24).' [N 18, 102; monogr.; add. uit N 18, 104]
I-4
|
33155 |
strosnijmes |
kapzeissie:
kapzęsi (K278p Lommel),
snijmes:
snęi̯męs (K278p Lommel)
|
Het losse mes dat gebruikt wordt om stro te snijden, hetzij op de snijkist, hetzij op de snijezel. Zie afbeelding 18, c, waarop twee typen messen zijn afgebeeld. Er is naar de naam van de afzonderlijke typen geïnformeerd, maar dit leverde geen onderscheid in benamingen op. Kennelijk worden beide typen door dezelfde naam aangeduid. Gestel is een soort kapmes. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] zie het lemma ''stro'' (6.1.24).' [N 18, 103a, 106a en 106b; L 26, 12; monogr.]
I-4
|
33158 |
strosnijmolen |
hakselmachine:
hɛksǝlmǝšin (K278p Lommel),
kapmachine:
kapmašin (K278p Lommel),
kepselmachine:
kapsǝlmašin (K278p Lommel)
|
Het toestel waarin en waarmee stro tot snippers gehakt wordt dat als veevoeder moet dienen. Vergelijk ook het lemma ''strosnijbak'' (6.4.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel [stro] het lemma ''stro'' (6.1.24). [N 18, 107; L 26, 12; monogr.; add. uit JG 1c]
I-4
|
33127 |
strowalm |
walm:
walǝm (K278p Lommel),
walmstro:
walmstro (K278p Lommel)
|
Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b]
I-4
|
24481 |
struik (alg.) |
struik:
straok (K278p Lommel)
|
struik [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|