17642 |
stuitbeen |
gatschenk:
gatscheŋk (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
gatscheͅŋk (K278p Lommel)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stubbeven:
stobəvə (K278p Lommel),
stuiven:
stivən (K278p Lommel)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
stuiver:
ps. omgespeld volgens Frings.
støͅi̯vən (K278p Lommel)
|
stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21630 |
stuiver (belg.) |
stuiver:
ps. omgespeld volgens Frings.
stø͂ͅjvər (K278p Lommel),
støͅi̯vər (K278p Lommel)
|
Betekenis en uitspraak van: stuiver? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33712 |
stuk onontgonnen grond |
hei:
hęi̯ (K278p Lommel)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|
18929 |
stuntelen |
tobben:
tòbbən (K278p Lommel)
|
sukkelen, moeilijk en traag werken
III-1-4
|
20847 |
suiker |
cristalise:
krestaləzēi (K278p Lommel),
suiker:
sø͂ͅiʔər (K278p Lommel)
|
fijne suiker || suiker
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerbiet:
søʔǝrbit (K278p Lommel)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20785 |
suikerbrood |
suikerbrood:
sø͂ͅiʔərbrouət (K278p Lommel),
søͅi̯ʔərbrou̯ət (K278p Lommel)
|
brood waarin suiker gebakken wordt [N 29 (1967)] || suikerbrood
III-2-3
|
20358 |
suikeroom |
suikernonkel:
sèùkərnónkəl (K278p Lommel)
|
suikeroom
III-2-2
|