32914 |
tanden van de hooihark |
tanden:
tãn (K278p Lommel),
tãnt (K278p Lommel),
tānǝ (K278p Lommel)
|
De houten pennen die aan beide zijden uit de dwarsbalk van de hooihark steken; zie afbeelding 11, d. Alle opgaven zijn in het meervoud. [N 18, 92d]
I-3
|
32584 |
tanden van een riek |
tanden:
tãn (K278p Lommel)
|
Van de opgesomde termen zijn de niet-samengestelde meestal ook toepasselijk op de tanden van de mesthaak en van de hooivork. Voor het aantal tanden dat een riek kan hebben, zie men het vorige lemma. [N 11A, 13b + 17b; div.; monogr.]
I-1
|
18728 |
tandenborstel |
tandborstel:
ta:ndbōͅsəl (K278p Lommel),
tandenborstel:
tandenborstel (K278p Lommel)
|
Een tandenborstel [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18732 |
tandenstoker |
tandenpeuter:
ta:nəpø͂ͅtər (K278p Lommel),
tandenstoker:
tandenstoker (K278p Lommel)
|
Een tandenstoker. Een puntig voorwerp waarmee men voedselresten verwijdert die tussen tanden zijn blijven zitten [tandenstoker, kloker, koter] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18729 |
tandpasta |
tandpasta:
tandpasta (K278p Lommel),
tandzeep:
ta:ntzeiəp (K278p Lommel)
|
Tandpasta [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18068 |
tandpijn |
tandpijn:
taanpijn (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
taantpijn (K278p Lommel),
tandpijn (K278p Lommel),
tānpijn (K278p Lommel)
|
ik heb tandpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
17622 |
tandvlees |
tandvlees:
tandvlees (K278p Lommel),
tantflejəs (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel),
tānvlejəs (K278p Lommel)
|
hoe noemt men het tandvlees ? [ZND 49 (1958)] || tandvlees [bibbletjes, bibbertjes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20357 |
tante |
tant:
tànt(ə) (K278p Lommel)
|
tante
III-2-2
|
32620 |
tap van de houten gierton |
stop:
stǫp (K278p Lommel)
|
De in dit lemma verenigde termen hebben wel alle betrekking op de regelbare uitlaat van de oude houten gierton. Sommige lijken vooral de opening aan te duiden, terwijl de meeste wijzen op het voorwerp en/of het mechaniek waarmee de ton van achteren geopend en gesloten werd. Dat kon een oude (bier)kraan met een doorboorde draaistop zijn, maar ook een stop, pin of prop, die soms met behulp van een hefboom, een wipconstructie of met een stuk touw of ijzerdraad uit de uitlaatopening getrokken werd. Termen die vooral de hefboom e.d. lijken te betreffen, zijn aan het einde van dit lemma bijeengezet. [JG 1a + 1b; N P, 6 add.; N 11A, 53e + f; monogr.]
I-1
|
24253 |
tapuit |
kotzeiker:
kotsɛ̄ʔər (K278p Lommel),
Frings, omgesp.
kotzāʔər (K278p Lommel)
|
tapuit || tapuit (14,5 zomervogel; alleen op zeer droge grond (stuifzand, hei grijs- en roomwitte romp, opvallende zwart-witte staart bij het vliegen; broedt in grondgaten [N 09 (1961)]
III-4-1
|