19458 |
blaker |
kaarsenluchter:
kiərsənløxtər (K278p Lommel),
kaarsenpannetje:
keͅsəpeͅnəkə (K278p Lommel),
ki̯eͅsənpeͅnəʔən (K278p Lommel),
kaarspannetje:
ki̯eͅspɛnəʔə (K278p Lommel)
|
het pannetje, van een oor voorzien, waarop de kaars wordt gezet [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
29838 |
blaren |
blazen:
blǭst (K278p Lommel),
bluisteren:
blø̜jstǝrt (K278p Lommel),
opblaren:
blōwǝrt˱ ǫp (K278p Lommel)
|
Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.]
II-9
|
34405 |
blaten |
bleten:
blɛtǝn (K278p Lommel),
blɛ̄tǝn (K278p Lommel)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
18137 |
blauw oog |
blauw oog:
əm bla.u o.x (K278p Lommel)
|
Als iemand een klap op zijn oog heeft gehad, is zijn oog verkleurd. Hoe noemt u zon oog? [DC 52 (1977)]
III-1-2
|
25398 |
blauw slachten |
wat veel vet deraanblijven:
(men zegt) dǝr blɛ waføl vɛt an (K278p Lommel)
|
Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54]
II-1
|
24121 |
blauwborstje |
blauwborst:
Frings/IPA, omgesp.
blāu̯bōͅst (K278p Lommel)
|
blauwborst (14 zomervogel met helderblauwe borst met witte stip (alleen de man), leeft verborgen in struiken bij het water; niet zo zeldzaam; zingt vaak vliegend; zang heel afwisselend, aapt allerlei vogels na; zang begint met [uuk...uuk...uuk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24473 |
blauwe bosbes |
bosbes:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
boschbes (K278p Lommel),
bosbezie:
verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2
bôsbiszieën(s) (K278p Lommel)
|
bosbes, alg. [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
33808 |
blauwe en bruine schimmel |
blauwe schimmel:
blau̯ǝ sxemǝl (K278p Lommel)
|
De blauwe schimmel is overwegend blauw of grijsblauw, met zwarte manen. Bij de bruine schimmels zijn allerlei schakeringen mogelijk: lichtbruin, donkerbruin, goudbruin, kastanjebruin, roodbruin, zwartbruin of geappeld bruin. Sommige gelijken in kleur sterk op de vossen, maar onderscheiden zich van deze door hun zwarte manen, staart en poten. In principe worden alle paarden die bruine of rode dekharen, zwarte manen en staart hebben, beschreven als bruin. [N 8, 63b]
I-9
|
24122 |
blauwe reiger, reiger |
reiger:
reiger (K278p Lommel),
reͅi̯gəl (K278p Lommel),
rɛgər/reͅigər (K278p Lommel),
Frings, omgesp.
rɛ̄gər (K278p Lommel)
|
reiger [ZND 41 (1943)] || reiger (91 bekende vogel; grijs; hangkuif, donkere borstveren; algemeen langs het water; broedt in enkele kolonies in hoge bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17691 |
blazen |
blazen:
bloͅwəzə (K278p Lommel),
bloͅwəzən (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
blazen [N 10b (1961)]
III-1-1
|