34588 |
toot |
staart:
stɛrt (K278p Lommel),
(mv)
stɛrtǝn (K278p Lommel)
|
Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig geïnterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr]
I-13
|
24256 |
torenvalk |
klamper:
klampər (K278p Lommel),
valk:
valk (K278p Lommel),
valək (K278p Lommel)
|
valk [Willems (1885)] || valk: torenvalk (34 bekende vogel met spitse vleugels; vliegt vrij langzaam; hangt vaak stil in de lucht en laat zich dan vallen om een muis o.i.d. te vangen; broedt in boomnest of in torens [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22025 |
tortelduif |
roosduifje:
rouəzdøͅfkən (K278p Lommel),
Zo genaamd omdat men vroeger deze duifjes beschouwde als behoedmiddel tegen de roos (huidziekten zoals vnl. erysipelas).
rouəzdøͅfkən (K278p Lommel),
tortelduifje:
tortəldøͅfkə (K278p Lommel)
|
Roosduifken: Tortelduif. || tortel (28 bekende zomervogel; slank en lichtbruin; nestje meestal in hoge struiken; roep [toerrrrr, toerrrrr] [N 09 (1961)] || tortelduif
III-3-2, III-4-1
|
32942 |
touw om het hooi vast te sjorren |
hooizeel:
hou̯ǝi̯zęi̯ǝl (K278p Lommel)
|
Zowel om de hooiboom aan de kar vast te sjorren, alsook om de lading zelf vast te zetten als er geen hooiboom op de lading werd gelegd, werden er doorgaans twee lange stevige touwen gebruikt. Het één werd aan de voorkant van de wagen aan één van de burries (of aan beide) vastgemaakt, of aan een speciaal daartoe aangebrachte ijzeren pin of ring. Aan de achterkant van de wagen werd het touw ofwel ook aan een haak of ring vastgezet en dan door middel van een blok of klos aangespannen of met een knevel aangedraaid, ofwel werd het door een soort windas gehaald, de vregelpaal die onder in de bak van de kar was gemonteerd en dan vast aangedraaid met de vregelstok; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''.' [JG 1d, 2c; A 34, 8 en 12a; add. uit N 17, 71; N 18, 140; A 34, 7, 9 en 12b; Gwn 7, 11; monogr.]
I-3
|
23159 |
touwtjespringen |
koordjespring:
/
kurkespring (K278p Lommel),
Doet ge mee koordkespring? Apocope van d.
kørkəspreŋ (K278p Lommel),
koordjespringen:
kurke springen (K278p Lommel),
(ww.)
kurkespringen (K278p Lommel),
/
koorke springen (K278p Lommel),
kurkespringen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
Apocope van d.
kørkəspreŋən (K278p Lommel),
Sub springen.
kørkə spreŋən (K278p Lommel)
|
/ [SND (2006)] || Koor(d)kespring: 1. Het touwtjespringen. || koordjespring [SND (2006)] || koordjespringen [SND (2006)] || Koordjespringen (touwtjespringen). || kurke is touwtje [SND (2006)] || Lievelingsspel 4. [SND (2006)] || touwtje springen [SND (2006)] || Touwtje springen.
III-3-2
|
18917 |
traag |
traag:
trààch (K278p Lommel)
|
traag
III-1-4
|
22459 |
traktatie bij het plaatsen van de mei |
meidrinkens:
meidrinke(n)s (K278p Lommel),
Sub mei, (2).
meidrinkens (K278p Lommel)
|
de tractatie bij het plaatsen van die tak of vlag [N 112 (2006)] || Drinkgelag dat gegeven wordt wanneer het gebint van het nieuwe huis klaar is.
III-3-2
|
22486 |
traktatie van de bruidegom (kwansel) |
drinkens:
t drinke(n)s (K278p Lommel),
Als hij trouwt geeft hij een drinkens voor de geburen.
dreŋ?əs (K278p Lommel)
|
de tractatie van de bruidegom aan de jongelingen in zijn buurt [kwansel] [N 112 (2006)] || Drinkens: drinkpartij ter gelegenheid van een of andere blijde gebeurtenis.
III-3-2
|
17731 |
tranende ogen |
prutogen:
prøtogə (K278p Lommel),
prøtogən (K278p Lommel),
waterogen:
woͅwətərowəg (K278p Lommel)
|
oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17928 |
trant |
gang:
gang (K278p Lommel),
gank (K278p Lommel)
|
Wijze van gaan (gank, loop, trant) [N 108 (2001)]
III-1-2
|