18533 |
vestzakje |
vestbuideltje:
vestbuilke (K278p Lommel),
vestenbuideltje:
vesəmbøͅl?jən (K278p Lommel)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20726 |
vet |
vet:
Syst. Grootaers
vɛt (K278p Lommel)
|
Wat verstaat u onder: brui (groente, kool of vleesnat?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30928 |
veter |
nestel:
nɛstǝl (K278p Lommel)
|
Koord of smal gevlochten band door de ogen van de schoenen geregen, om de kleppen naar elkaar toe te halen en te bevestigen. Het kan van leer of van een andere stof gemaakt zijn. Volgens de informant van P 219 is de staartel breder dan de nestel. [N 60, 27a; N 60, 27b; L 5, 14; Wi]
II-10
|
30879 |
vetgat |
vetgat:
vetgat (K278p Lommel)
|
Het ondiepe gat in de poot van een werktafel dat gevuld is met vet dat dient om de els glad te maken. [N 60, 193c]
II-10
|
34071 |
vetkoe |
vetkoe:
vɛt[koe] (K278p Lommel)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
18479 |
vetleren schoen |
pinkschoen:
pinkschoen (K278p Lommel)
|
Hoe noemt men in het algemeen een vetleren schoen? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18478 |
vetleren schoen voor de boer |
boerenwerkschoen:
Hoge schoenen met dikke zool en dik bovenleder.
boerewerkschoenen (K278p Lommel)
|
Een ruwgemaakte, vetleren schoen, zwaar van kaliber en oerdegelijk, bedoeld voor de boeren bij het landwerk (ploegschoen, sokschoen?) Hoe ziet deze er uit? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
34274 |
vetmesten |
vetten:
vętǝ (K278p Lommel)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|
19523 |
vetpot |
vetpot:
vɛtpoͅt (K278p Lommel)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33665 |
vetweide |
vetwei:
vɛtwāi̯ (K278p Lommel),
vɛtwęi̯ (K278p Lommel),
vɛtwɛi̯ (K278p Lommel)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|