18963 |
voor de gek houden |
foppen:
fòppən (K278p Lommel)
|
foppen
III-1-4
|
18443 |
voorblad [wld ii.10, p. 24-25] |
voorste, het -:
veursten (K278p Lommel)
|
Het voorste gedeelte van het overleer: de neus met de vleugels (voerblad, voorst, veursten?) Zie tek. 23. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
vørgəbərəxtə (K278p Lommel)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
bø̜jtǝn[muur] (K278p Lommel)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
29951 |
voorhamer |
voorhamer:
vørhāmǝr (K278p Lommel),
vø̜̄rhāmǝr (K278p Lommel)
|
Zware ijzeren hamer met een lange steel die wordt gebruikt om breuksteen stuk te slaan. Zie ook afb. 13. [N 30, 18c]
II-9
|
17747 |
voorhoofd |
kop:
de aoren van zijne kop (K278p Lommel)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
17718 |
voorhuid |
velletje:
velleken (K278p Lommel)
|
voorhuid van de penis [N 10c (1995)]
III-1-1
|
28642 |
voorjaarshoning |
voorjaarshoning:
voorjaarshoning (K278p Lommel)
|
Soort honing die uit de nectar van voorjaarsbloesem, vooral fruitbloesem, is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 129; monogr.]
II-6
|
34101 |
voorklauw |
teen:
tēǝn (K278p Lommel),
voorklauw:
vørklāw (K278p Lommel)
|
Het voorste deel van de hoef. [N 3A, 119b]
I-11
|
33799 |
voorknie |
knie:
knii̯ (K278p Lommel)
|
Knie van een voorbeen. Zie afbeelding 2.22. [JG 1a, 1b; N 8, 32.5, 32.9, 32.10 en 32.11]
I-9
|