20575 |
witte kaas, wrongel |
smeerkaas:
Syst. Grootaers
smɛ̄rkɛ̄s (K278p Lommel)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18178 |
witte kanten muts waarop een sierkrans werd gedragen |
kanten muts:
kantə møts (K278p Lommel),
krulmuts:
krōͅəlmøts (K278p Lommel)
|
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18616 |
witte kanten muts zonder sierkrans |
muts:
møts (K278p Lommel),
wollen muts:
woͅlə møts (K278p Lommel)
|
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook s zondags gedragen {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
witte klaver:
wetǝ [klaver] (K278p Lommel)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
witte kabuiskool:
witte kaboiskoul (K278p Lommel),
witte kolen:
een streep door de l
we.tə koͅlə (K278p Lommel),
witte kool:
wetə koͅlə (K278p Lommel),
wetə koͅlən (K278p Lommel),
witte kol (K278p Lommel),
witte köllen (K278p Lommel)
|
een witte kabuis(kool) [ZND 36 (1941)] || witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [Goossens 1b (1960)], [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwik:
Frings, omgesp.
kweͅk (K278p Lommel),
kwikstaart:
kwekstɛrt (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
kwikstert (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel),
kwikstet (K278p Lommel),
kwikstèt (K278p Lommel),
Frings, omgesp.
kweͅkstɛrt (K278p Lommel),
kwikstaartje:
kweͅkstɛrkə (K278p Lommel),
kwikstaarken (K278p Lommel)
|
kwikstaart [N P (1966)], [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)] || kwikstaart, wit (Motacilla alba alba L.) [Lk 04 (1953)]
III-4-1
|
18633 |
witte muts met een strik onder de kin |
kornetje (<fr.):
karneͅtjən (K278p Lommel)
|
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18618 |
witte muts met fijne plooien en een afhangend strookje |
brabantse muts:
brōͅbantsə møts (K278p Lommel),
slaapmuts:
sloͅbmøts (K278p Lommel)
|
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb} [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18617 |
witte muts met sierkrans en afhangende linten |
brabantse muts:
brabansə møts (K278p Lommel),
hollandse muts:
hoͅlansə møts (K278p Lommel)
|
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20620 |
wittebrood |
koek:
Verklw. kyksk\\n
kuk (K278p Lommel)
|
wittebrood
III-2-3
|