33718 |
wortelklomp van een struik |
post:
pǭst (K278p Lommel)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
33720 |
wortels rooien |
trekken:
trękǝ (K278p Lommel)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
suikerpootjes:
sø͂ͅʔərpjøͅyʔəs (K278p Lommel),
suikerpoten:
søͅyʔərpowətə (K278p Lommel)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] || Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20917 |
wrang |
wrang:
vräŋ (K278p Lommel)
|
wrang
III-2-3
|
17679 |
wreef |
wreef:
vrǫjf (K278p Lommel),
wrijf (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
wrêif (K278p Lommel)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)] || Het hoogste deel van de voorzijde van de voet. [N 60, 36, N 60, 15b]
II-10, III-1-1
|
18436 |
wreef [wld ii.10, p. 23-24] |
wreef:
vrijf (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
Het hoogste deel van de voorzijde van de voet? (wreef, wrijf)? [N 60 (1973)] || Hoe noemt u het deel van de laars dat het been boven de voet omsluit? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
17892 |
wrijven |
ruisen:
rəssen (K278p Lommel),
WNT: ruischen (III): wrijven.
rəssen (K278p Lommel),
wrijven:
vreiven (K278p Lommel),
wrijven (K278p Lommel)
|
wrijven [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
wringhen (K278p Lommel)
|
wringen [ZND m]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
wroeten:
vrȳtǝn (K278p Lommel),
wroeten (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, wroetelen, woelen) [N 108 (2001)]
I-12, III-1-2
|
24281 |
wulp |
kluter:
kly(3)̄tər (K278p Lommel),
klyitər (K278p Lommel),
Frings, omgesp.
klytər (K278p Lommel)
|
wulp || wulp (55 groot, bruingestreept; met lange kromme snavel; broedt in en rond de hei [N 09 (1961)]
III-4-1
|