32998 |
zaaitijd |
zaaitij:
zɛ̄i̯tęi̯ (K278p Lommel)
|
De tijd waarin gezaaid werd. Daar waar de j-klank in het woord zaaien in het westen van Belgisch Limburg, waar het vocalisme van ''zaaien'' en ''zaden'' samenvalt, ontbreekt, is niet altijd uit te maken of het eerste lid ''zaai-'', dan wel ''zaad-'' is; zie het lemma ''zaaien'' (2.1). De volgorde van de ''zaai-''varianten is die zoals in het lemma ''zaaien'' (2.1) [N M, 21; Wi 18; monogr.]
I-4
|
32692 |
zaaivoor, diep geploegd land |
graanvoor:
grǫu̯ǝnvou̯ǝr (K278p Lommel)
|
Onder de zaaivoor verstaat men het totaal van de voren van een bepaalde diepte, waarin men een akker legt als deze daarna bezaaid of beplant moet worden: het resultaat dus van de het vorige lemma bedoelde manier van ploegen. Termen die weliswaar van toepassing zijn op diep geploegd land, maar niet specifiek lijken voor het begrip zaaivoor, zijn opgenomen aan het eind van dit lemma. [N 11A, 111b + c + 129a + 137o; N P, 11b add.; div.; monogr.]
I-1
|
32691 |
zaaivoren, diep ploegen |
de graanvoor ploegen:
dǝ [graanvoor] plugǝ(n) (K278p Lommel),
diep omrijden:
[diep omrijden] (K278p Lommel),
diep ploegen:
[diep ploegen] (K278p Lommel),
heel diep ploegen:
hēi̯ǝl dip [ploegen] (K278p Lommel),
tweevoren:
twē(ǝ)vōu̯ǝrǝn (K278p Lommel)
|
Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.]
I-1
|
33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zǫu̯ǝlrøx (K278p Lommel)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
25227 |
zacht winterweer |
open (weer):
opəwēər (K278p Lommel),
zachte winter:
zygtə weͅntər (K278p Lommel)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
keerborstel:
kɛi̯ərbōͅsəl (K278p Lommel)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30194 |
zadeldak |
recht dak:
rɛxt ˲dak (K278p Lommel)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
31786 |
zagen |
zagen:
zāgǝn (K278p Lommel)
|
In het algemeen werken met een zaag. Zie ook het lemma ɛzagerɛ.' [N 50, 88; N 53, 21a; monogr.]
II-12
|
18316 |
zak in de onderrok |
tas:
tes (K278p Lommel)
|
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18393 |
zak in kledingstuk |
buidel:
bø͂ͅl (K278p Lommel),
Samengetrokken uit buidel.
bøͅl (K278p Lommel),
tas:
tes (K278p Lommel),
täs (K278p Lommel)
|
jas- of broekzak || tas, zak die in een kledingstuk is aangebracht || Zak in een kledingstuk [zak, tes, maal] [N 114 (2002)]
III-1-3
|