18324 |
zak op een schort |
buidel:
buidel
böl (K278p Lommel)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
buidelneusdoek:
Veroud.
bøͅlnəzduk (K278p Lommel),
verouderd
bø͂ͅl(n)øzduk (K278p Lommel),
zakdoek:
zagduk (K278p Lommel),
zakdoek (K278p Lommel)
|
zakdoek || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20307 |
zakgeld |
drinkgeld:
drinkgèlt (K278p Lommel),
ps. omgespeld volgens Frings.
drenkgɛlt (K278p Lommel),
paye, paie (fr.):
ps. omgespeld volgens Frings.
pēj (K278p Lommel),
pree:
pree (K278p Lommel),
cf. WNT s.v. "pree"(uit fr. prêt) 3. zakgeld; cf. id. Vd s.v. "pree"4. zakgeld; cf. Vd F-N s.v. "prêt"(lening, soldij)
preej (K278p Lommel),
pree (<fr.):
ps. omgespeld volgens Frings.
prē (K278p Lommel)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
18234 |
zakhorloge |
raap:
raap (K278p Lommel),
zakhorloge:
zakhoͅrluzij (K278p Lommel)
|
Zakhorloge. Uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [uur, knol, raap] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
19610 |
zaklamp |
pitslamp:
petslamp (K278p Lommel),
pitslicht:
petslixt (K278p Lommel)
|
zaklantaren
III-2-1
|
23226 |
zalig |
zalig:
zoͅuələx (K278p Lommel)
|
Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24070 |
zaliger gedachtenis |
... zaliger:
vader zaliger (K278p Lommel)
|
Zaliger gedachtenis (vader/moeder/..). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23915 |
zaligheid |
zaligheid:
zoͅləxä (K278p Lommel)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zānt (K278p Lommel)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
32896 |
zandblok, klomp |
blok:
blǫk (K278p Lommel),
leemblok:
lei̯ǝmblǫk (K278p Lommel),
leemhoorn:
lēi̯ǝmhǫu̯ǝrǝn (K278p Lommel)
|
Wanneer de maaier het natte zand of de leem die hij nodig had om de strekel "scherp" te maken, niet bij de hand had, bij voorbeeld in de vorm van molshopen of aan een slootkant, dan nam hij dat zelf mee in een hol voorwerp, en wel doorgaans in een (oude) klomp. In dit lemma komen de benamingen van dit voorwerp ter sprake. Het spreekt voor zich dat dit zandblok of deze klomp alleen daar voorkwamen waar men ook de strekel kende. Uit de verscheidenheid van de namen en uit de aantekeningen van de zegslieden is af te leiden dat vele soorten holle voorwerpen voor dit doel konden dienen; vandaar ook de vele dubbele opgaven die in dit lemma zijn verwerkt en de volgende aantekeningen: L 364: "in een emmer"; L 361: "ook wel in een zak gedaan"; Q 1: "het wetslijk werd op de grond gelegd". In L 359, 361, 362, 363, 365, 366, 416, Q 1, 2a, 71, 85 en 171 werd uitdrukkelijk opgegeven dat het slijpzand níét in een klomp werd meegenomen naar het veld. Opmerkenswaard zijn nog de aantekeningen van de zegslieden van P 178: "werd aan de snaad (de steel van de zeis) vastgemaakt" en van L 423: "de slijpbus is een houten pot voor het zavel". Hoewel in feite etymologisch identiek, zijn de vormen klomp en klonk hier en op de kaart uit elkaar gehouden. Zie verder ook voor de inhoud van het zandblok het lemma ''slijpzand, zavel''.' [N 18, 83; JG 1a, 1b]
I-3
|