34580 |
zijladder |
leer:
lēǝr (K278p Lommel),
leiers:
lęi̯ǝrǝ (K278p Lommel),
leren:
lęǝr (K278p Lommel),
sponnen:
spǫnǝ (K278p Lommel)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lęi̯ǝrǝ (K278p Lommel),
leren:
lęǝr (K278p Lommel),
sponnen:
spǫnǝ (K278p Lommel)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
23805 |
zijn pasen houden |
zijn pasen houden:
zene possen hauwen (K278p Lommel)
|
Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
27824 |
zijwand |
schonen:
schōnǝn (K278p Lommel),
sponnen:
spǫnǝ (K278p Lommel)
|
Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.]
I-13
|
24851 |
zijwortel |
zijwortels:
zeͅi̯woͅrtəls (K278p Lommel)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
20379 |
zilveren bruiloft |
zilveren bruiloft:
zelləvərə brulləft (K278p Lommel)
|
zilveren bruiloft
III-2-2
|
21625 |
zilveren één frank |
frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
nə fraŋ (K278p Lommel)
|
1 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24401 |
zilvervisje |
wild varken:
JK: verwisseling met pissebed
weltvärəʔən (K278p Lommel)
|
zilvervisje: Hoe heet het zilverkleurige glanzende insect dat in huis op donkere, vochtige plaatsen voorkomt en leeft van papier, enz. Het is heel snel en lijkt zich voort te bewegen als een vis in het water (--, suikergast, boekworm). [N100 (1997)]
III-4-2
|
22771 |
zingen |
sjirpen:
širəpən (K278p Lommel),
zingen:
zeŋən (K278p Lommel),
zinghen (K278p Lommel)
|
tjilpen || Zingen. [Willems (1885)]
III-3-2, III-4-1
|
31189 |
zinkbewerker |
zinkbewerker:
zeŋk˱bǝwērǝʔǝr (K278p Lommel),
zęŋk˱bǝwęrʔǝr (K278p Lommel)
|
Ambachtsman die zink en blik verwerkt, dakgoten herstelt, etc. Een aantal opgaven kunnen mogelijk meer algemeen van toepassing zijn op een loodgieter. [N 64, 161b; L 34, 17a-b; monogr.; div.]
II-11
|