24130 |
boomvalk |
boomvalk:
bōmvalək (K278p Lommel),
klamper:
geldt voor alles vogels van groep 11: vr. 82 tot en met 87. Frings, omgesp.
klampər (K278p Lommel)
|
valk: boomvalk (38 zomervogel met zeer lange spitse vleugels, zwarte pet en knevels, rossige broek; jaagt snel hoog in de licht; is niet algemeen; broedt in alleenstaande bomen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
22339 |
boomvruchten stelen |
gaan aan:
aan de [appels, peren, noten enz.} gaan (K278p Lommel)
|
boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
34565 |
boomwagen |
boomkar:
bōmkar (K278p Lommel),
boomwagen:
bōmwāgǝ (K278p Lommel),
nuts:
nøts (K278p Lommel)
|
Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.]
I-13
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bǫnǝ (K278p Lommel),
boon:
boͅn* (K278p Lommel),
bōǝn (K278p Lommel),
bǫnj (K278p Lommel)
|
boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5, I-7
|
29071 |
boord |
boord:
boord (K278p Lommel)
|
De rand van de hak die aan het overleer grenst. [N 60, 166]
II-10
|
18467 |
boord [wld ii.10, p. 37] |
boord:
boord (K278p Lommel)
|
De rand van de hak, grenzend aan het overleer (het achterom, de boord?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
18698 |
boordenknoopje |
colknopje (<fr.):
koͅlknøͅpkən (K278p Lommel),
hemdsknoopje:
hemdsknoopje (K278p Lommel)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27345 |
boorijzer |
boor:
bowǝr (K278p Lommel)
|
Werktuig om ronde gaten te maken in hout of metaal, bestaande uit een metalen staaf met snijdende delen. Het boorijzer wordt bevestigd in een handvat, een booromslag of in de kop van een boormachine. [N 53, 160a; N 53, 161b; monogr.]
II-12
|
18863 |
boos |
giftig:
giftəch (K278p Lommel),
nijdig:
néjəch (K278p Lommel)
|
boos || gifitg
III-1-4
|
33814 |
boosaardig paard |
krammes:
kramǝs (K278p Lommel),
ros:
rǫs (K278p Lommel)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|