id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
31305 | beitel | beitel: bētǝl (Lontzen), bē̜tǝl (Lontzen) | De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.] II-12 |
23199 | beloken pasen | witte zondag: wette zondeg. wəttə sondəg (Lontzen) | Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] III-3-3 |
24916 | bergx | bergen (mv.): mv.! bérrəch (Lontzen) | berg (bergen) [RND] III-4-4 |
18060 | beroerte | slag: ne schlag krije (Lontzen), slagaanval: ne schlagaaval krije (Lontzen) | een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)] III-1-2 |
20790 | beschuit | beschuit: 1a-m beschüt (Lontzen) | beschuit [ZND 21 (1936)] III-2-3 |
18845 | beteuterd | opgeregt (<du.): e wor opgeregd (Lontzen), ook materiaal znd 32, 67 opjeregd (Lontzen), uit gen huisje: uut en hüske (Lontzen), ook materiaal znd 32, 67 uut en hüske (Lontzen) | beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || hij stond beteuterd, onthutst [ZND 32 (1939)] III-1-4 |
21516 | betrappen | krijgen: krije (Lontzen) | betrappen [ZND 32 (1939)] III-3-1 |
18157 | betten van een wonde | baden: bijene (Lontzen) | een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] III-1-2 |
24561 | beuk | beuk: gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk beuk (Lontzen) | beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)] III-4-3 |
20786 | beurs, overrijp | blet: blèt (Lontzen), murw: mürv (Lontzen) | beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)] III-2-3 |