21588 |
uitnodigen voor een begrafenis |
op het maal roepen:
ope mool roepe (Q259p Lontzen)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
20330 |
vader |
vader:
cf. WNT s.v. "vader".... "vadder, vedder met ongerekte vocaal in Z.-Limburg (Jongeneel)
vaddər (Q259p Lontzen)
|
vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q259p Lontzen)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
18808 |
vanzelfsprekend |
natuurlijk:
dat is natürlech (Q259p Lontzen)
|
Dat is natuurlijk. [ZND 37 (1941)]
III-1-4
|
34297 |
varken |
varken:
vę.rǝkǝ (Q259p Lontzen)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trǫu̯x (Q259p Lontzen)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastavond:
fastu.avənt (Q259p Lontzen)
|
vastenavond [RND]
III-3-2
|
32342 |
vat, ton |
vat:
vat (Q259p Lontzen)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
21284 |
vechten |
zich kloppen:
zix klopə (Q259p Lontzen)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
34266 |
vee |
vee:
fīǝ (Q259p Lontzen)
|
Alle huisdieren samen: paarden, runderen en kleinvee. Vergelijk het lemma ''veestapel'' (13.12) in deze aflevering. [A 11, 4; JG 1a; RND 4, 31; RND 7, 31; RND 8, 31; RND 10, 31; Wi 52; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-11
|