25107 |
bewolkte lucht |
bewolkte lucht:
de looch, de hemel is bewōlkt, ge zit gen sterre (L248p Lottum)
|
Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
bɛsəm (L248p Lottum),
straatbezem:
stroatbessem (L248p Lottum)
|
bezem [SGV (1914)] || bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezeuk (L248p Lottum)
|
bezoek [SGV (1914)]
III-3-1
|
17996 |
bibberen |
razelen:
razele (L248p Lottum)
|
bibberen, bibberen [SGV (1914)]
III-1-2
|
23200 |
bidden |
beden:
ik bid; ik bêj
bêje (L248p Lottum)
|
bidden [SGV (1914)]
III-3-3
|
23201 |
biechten (gaan) |
biechten (gaan):
biechte (L248p Lottum)
|
biechten [SGV (1914)]
III-3-3
|
21270 |
bieden |
bieden:
ik bied; ik biej
bieje (L248p Lottum)
|
bieden [SGV (1914)]
III-3-1
|
20830 |
bier |
bier:
beer (L248p Lottum)
|
bier [SGV (1914)]
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bis (L248p Lottum),
biestmelk:
besmɛlk (L248p Lottum),
bismɛlk (L248p Lottum)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
28399 |
bij |
bij/bie:
bej (L248p Lottum)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|