24482 |
paardekastanje |
kastanje:
kestànje (L248p Lottum)
|
kastanje [SGV (1914)]
III-4-3
|
33383 |
paardekrib |
krib:
krep (L248p Lottum),
krøp (L248p Lottum)
|
De drink- en voerbak die vóór de paarden langs loopt, op een hoogte van ongeveer een meter. Het voer in de krib is meestal vrij fijn (haver, haksel). Zie ook het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). [N 5A, 59a en 59b; L 28, 52; L 42, 3; monogr.]
I-6
|
24414 |
paardenhorzel |
paardenvlieg:
pardevleeg (L248p Lottum)
|
paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
33382 |
paarderuif |
hooikrib:
[hooi]krep (L248p Lottum),
krib:
[krib] (L248p Lottum),
ruif:
ryf (L248p Lottum),
rø̜i̯f (L248p Lottum)
|
Het samenstel van latten, gelijkend op een ladder, dat in schuine stand wordt aangebracht boven de paardekrib en waaruit de paarden langzaam het hooi (soms ook gras) kunnen eten. De benamingen met krib zijn waarschijnlijk oneigenlijk gebruikt (vergelijk het woordtype hooikrib) of men kende ter plaatse oorspronkelijk geen ruif. Zie ook de toelichting bij het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). Zie voor de fonetische documentatie van (krib) het lemma "paardekrib" (2.3.3) en voor (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3, nr. 4.1.2. In de kaart zijn de ruif-, reep- en roop-opgaven aangevuld met die uit de lemma''s "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "schaapsruif" (2.4.13). [N 5A, 59a en 59b; A 14, 13; L 42, 3; L 45, 12; monogr.]
I-6
|
33381 |
paardestal |
paardsstal:
pę ̞rs[stal] (L248p Lottum)
|
De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a]
I-6
|
25037 |
paars, violet |
purper:
boven de ö staat een lengte-teken
pörper (L248p Lottum)
|
paars [SGV (1914)]
III-4-4
|
23325 |
paasavond |
paasavond:
paschoavend (L248p Lottum)
|
paaschavond [SGV (1914)]
III-3-3
|
33333 |
pachtboer |
pachtboer:
pāxbōr (L248p Lottum)
|
Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI]
I-6
|
21690 |
pachten |
pachten:
pāxtǝ (L248p Lottum)
|
[S 27; monogr.]
I-6
|
33334 |
pachtersvrouw |
pachtboerin:
pāxbōren (L248p Lottum)
|
[S 27, Wi 2; monogr.]
I-6
|