17991 |
pijn |
pijn:
pien (L248p Lottum),
piĕn (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
33033 |
pikkeling, zwad met een slag afgepikt |
snit:
snet (L248p Lottum)
|
Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c]
I-4
|
24225 |
pimpelmees |
blauwkopje:
blauwkopje (L248p Lottum),
pimpelmees:
pimpelmees (L248p Lottum)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24881 |
pinksterbloem |
pinksterbloem:
pēŋkstǝrblōm (L248p Lottum),
-
peenksterbloom (L248p Lottum)
|
Cardamine pratensis L. Een algemeen voorkomend, veldkersachtig plantje in graslanden, bermen en aan waterkanten met witte tot vaag lilagekleurde kruisbloempjes in trossen op een hol stengeltje en dun blad dicht bij de grond. Het bloeit van april tot juni en varieert in hoogte van 15 tot 50 cm. Niet te verwarren met de (echte) koekoeksbloem (Lychnis flos-cuculi L.; zie het lemma Echte Koekoeksbloem), die op dezelfde plaatsen groeit, maar roze-rode bloempjes heeft met gespleten kroonbladeren. Kroenekraan is de plaastelijke benaming van de kraanvogel. [N 37, 16f; A 17, 3; A 49B, 3; monogr.] || pinksterbloem [DC 17 (1949)]
I-5, III-4-3
|
23287 |
pinksteren |
pinksten:
Pinkste (L248p Lottum),
pinksteren:
Pinkstere (L248p Lottum)
|
Pinksteren [SGV (1914)]
III-3-3
|
20060 |
pioen |
pioenroos:
-
pioenroëzen (L248p Lottum),
ook ZND 1 (a-m) en ZND 1u, 007
pioenroes (L248p Lottum)
|
[DC 17 (1949)]Pioen (Paeonia officinalis L.) [DC 17 (1949)]
I-7, III-2-1
|
24364 |
pissebed |
keldervarken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
kēldervɛrəkə (L248p Lottum),
kelderzeug:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
keldərzeug (L248p Lottum),
wilde zeug:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wilde zeug (L248p Lottum)
|
pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
kêr (L248p Lottum)
|
kern [SGV (1914)]
I-7
|
24968 |
plaats, ruimte |
plaats:
plàts (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
plaats [SGV (1914)]
III-4-4
|
26898 |
ploeg |
ploeg:
pl˙ø̄x (L248p Lottum),
pl˙ōgǝ (L248p Lottum),
pl˙ōx (L248p Lottum)
|
De ploeg is het landbouwwerktuig dat de grond voorsgewijs lossnijdt en deze - afhankelijk van de stand van het strijkbord - geheel of ten dele omkeert. De term ploeg is te beschouwen als benaming voor het hier bedoelde werktuig in het algemeen, alsmede voor het ploegtype dat ter plaatse vanouds of in een bepaalde periode het meest gebruikt werd. Oudere zegslieden die de modernere (wentel)ploegen hebben zien opkomen en daarvoor benamingen als dubbele ploeg, wentelploeg e.a. opgaven, verstonden onder "de ploeg" de oude houten voet-, rad- of karploeg, zoals een latere generatie met "de ploeg" vaak de voorloper van de moderne, met een tractor verbonden ploeg blijkt te bedoelen. In het tweede deel van het lemma zijn de beschikbare meervoudsvormen van ploeg vermeld. [N 11, 29; N 11A, 66a + 66b; N 27, 14 + 15 + 16 add.; JG 1a + 1b; Wi 9; S 8; Gwn 7, 2; monogr.]
I-1
|