18843 |
stomverbaasd |
verstomd:
verstŏŏmd (L248p Lottum)
|
verstomd [SGV (1914)]
III-1-4
|
19820 |
stoof, voetenwarmer |
stoof:
stoaf (L248p Lottum)
|
stoof [SGV (1914)]
III-2-1
|
21252 |
stoomboot |
stoomboot:
stŏŏmboeet (L248p Lottum)
|
stoomboot [SGV (1914)]
III-3-1
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
stop:
stop (L248p Lottum)
|
stop [SGV (1914)]
III-2-1
|
32698 |
stoppelland ploegen |
stoppelen bouwen met staande voor:
stǫpǝlǝ [bouwen] męt stǭndǝ vō ̞r (L248p Lottum)
|
Na de oogst van een graangewas werkt men het stoppelland oppervlakkig om in voren van 5 ä 10 cm diep. De wortels van de graanplanten worden daarbij losgeploegd en een weinig omgekeerd, zodat ze kunnen uitdrogen, om daarna te worden afgeëgd. Vroeger bewerkte men een stoppelakker met een enkele (eenscharige) ploeg met een "wijd" gezet riester, maar zonder voorschaar en kouter. Later verrichtte men dit werk met een meerscharige ploeg, met de cultivator of met de schijveneg. Van de opgesomde termen zijn er sommige toepasselijk op ondiep ploegen in het algemeen of op een bepaalde methode van ondiep ploegen. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zie men de lemmata ploegen, ondiep, ondiep ploegen en braakland bewerken. [N 11, 43; N 11A, 109b; JG 1c + 2c; JG 1b add.; A 27, 24b, add.; Lu 5, 24b add.; monogr.]
I-1
|
32637 |
stoppelploeg |
ponystoppelploeg:
pó̜nistǫpǝlplox (L248p Lottum
[(tweescharig)]
),
stoppelploeg:
stǫpǝl[ploeg] (L248p Lottum
[(éénscharig of meerscharig)]
)
|
In dit lemma zijn alleen die benamingen voor de eenscharige voet- of radploeg en voor meerscharige kar- of wielploegen opgenomen, die er op wijzen, dat de betreffende ploeg vooral werd gebruikt om een stoppelveld e.d. oppervlakkig om of los te ploegen. Voor ploegbenamingen waarin het aantǝl scharen tot uitdrukking komt, zie men het lemma meerschalige ploegen. Ondiep ploegwerk werd in L 270 verricht met de brabander (voetploeg); in L 332 bediende men zich bij het "doorsteken" van de brabantse (voet)ploeg; stoppels ploegen werd in Q 95 gedaan met de steltploeg; om te "belken" gebruikte men in Q 103 de wentelploeg of de brabantse ploeg; "stropen" deed men in Q 200, 247, 247a met de pant√Æ. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 75; N J, 10 add.; monogr.]
I-1
|
17901 |
stoten |
stoten:
stoeete (L248p Lottum)
|
stoten, stuiken [SGV (1914)]
III-1-2
|
20534 |
stoven |
stoven:
stoave (L248p Lottum)
|
stoven (ww.) [SGV (1914)]
III-2-3
|
21249 |
straat |
straat:
straot (L248p Lottum, ...
L248p Lottum,
L248p Lottum,
L248p Lottum,
L248p Lottum),
stroat (L248p Lottum)
|
straat [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
20301 |
straf geven |
straf geven:
strafgêve (L248p Lottum),
straffen:
straffe (L248p Lottum),
hij strafte; hê strafte
straffe (L248p Lottum)
|
straf geven [SGV (1914)] || straffen [SGV (1914)]
III-2-2
|