21014 |
wormstekig |
gepierd:
gepeerd (L248p Lottum)
|
wormstekig ve appel [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
wōrstele (L248p Lottum)
|
worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (L248p Lottum)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (L248p Lottum)
|
wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
33563 |
worteltje |
hete wortelen:
heitewortel (L248p Lottum)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
20917 |
wrang |
sleeuw:
sliej (L248p Lottum),
wrang:
in de betekenis van eten: zure appels of wat dan ook dat de mond bijeen trekt of haast niet door te slikken is
vrang (L248p Lottum)
|
stroef; welk woord gebruikt men voor stroef (zoor, week, wrang, stroef, rins) [DC 28 (1956)] || wrang [DC 26 (1954)]
III-2-3
|
18117 |
wrat |
wrat:
vrat (L248p Lottum)
|
wrat [SGV (1914)]
III-1-2
|
17679 |
wreef |
vrei:
vreej (L248p Lottum),
vriej (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
wreef [SGV (1914)] || wreef - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17888 |
wroeten |
wroeten:
vreute (L248p Lottum),
vrø̄tǝ (L248p Lottum)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || wroeten [SGV (1914)]
I-12, III-1-2
|
24281 |
wulp |
kuluut:
kuluut (L248p Lottum)
|
wulp [SGV (1914)]
III-4-1
|