e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lottum

Overzicht

Gevonden: 1965
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zemelen klijen: klejǝ (Lottum) De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.] II-3
zetel op de landrol welboomzit: wɛlbuǝmzet (Lottum) De meestal schotelvormige, ijzeren zitting die met een of meer staven op het raam van de ijzeren landrol is aangebracht. Zie afb. 82. [N 11A, 185e; monogr.] I-2
zetklos pin: pen (Lottum) Elk van de in grootte en vorm verschillende stukken hout, waarmee bij het inzetten de ruimte wordt opgevuld tussen de heulbank en de te heulen klompen. Zie ook afb. 239. Wanneer er een paar klompen in de heulbank wordt ingezet, wordt ook tussen beide klompen een spie geslagen, die binnenspie wordt genoemd. Zie ook het volgende lemma. [A 29a, 6b-c] II-12
zetten zetten: zètte (Lottum) zetten [SGV (1914)] III-1-2
zeven met de handzeef ziften: zeftǝ (Lottum) Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.] I-4
zevenblad doofnetel: ?  doëf Netel (Lottum) zevenblad [DC 17 (1949)] III-4-3
zich bemoeien met bemoeien: bemooie (Lottum) bemoeien [SGV (1914)] III-3-1
zich haasten zich spoeden: òs spooje (Lottum) zich haasten: we moeten ons haasten [DC 27 (1955)] III-1-2
zich inbeelden wat menen: wat meine (Lottum) inbeelden, zich [SGV (1914)] III-1-4
zicht zicht: zēxt (Lottum) Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51] I-4