| 24406 |
cocon |
cocon:
cocon (L248p Lottum),
pop:
pop (L248p Lottum)
|
cocon [DC 18 (1950)] || pop, coconrups [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
| 19823 |
commode, ladenkast |
commode:
kəmūət (L248p Lottum)
|
commode [SGV (1914)]
III-2-1
|
| 21308 |
compagnie |
compagnie (fr.):
kompenĕĕj (L248p Lottum)
|
compagnie [SGV (1914)]
III-3-1
|
| 32598 |
compost |
afvalmest:
áf˲val[mest] (L248p Lottum),
compost:
kǫmpǫst (L248p Lottum),
stratendrek:
strǭtǝndrɛk (L248p Lottum),
weie(n)mest:
węi̯ǝ[mest] (L248p Lottum)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|
| 32599 |
composthoop |
afval:
huǝp af˲val (L248p Lottum),
bijeenveegsel:
bii̯ǝnvę ̞xsǝl (L248p Lottum),
composthoop:
[compost]hūǝp (L248p Lottum),
drekhoop:
drɛkhuǝp (L248p Lottum),
hoop mest voor in de wei te varen:
huǝp mēs(t) ˲vø̜r en dǝ węi̯ tǝ vārǝ (L248p Lottum)
|
Bedoeld wordt een hoop van plantenresten, kaf-afval, zacht heggeknipsel, keukenafval, afval van weide of boomgaard, enz. die men regelmatig omzet en laat verteren tot vooral over de weide te strooien compost. [N M, 10c add.; N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 38a + b; monogr.]
I-1
|
| 22829 |
concert |
concert (<fr.):
kŏŏnzert (L248p Lottum)
|
concert [SGV (1914)]
III-3-2
|
| 23202 |
congregatie |
congregatie:
kŏŏngergatie (L248p Lottum)
|
congregatie [SGV (1914)]
III-3-3
|
| 32819 |
cultivateren, met de cultivator werken of bewerken |
breken:
brē̜kǝ (L248p Lottum),
cultivateren:
køltǝvātǝrǝ (L248p Lottum),
doorsteken:
dōrstē̜kǝ (L248p Lottum),
flink derdoor wroeten:
fleŋk ˲dǝrdōr vrø̄tǝ (L248p Lottum)
|
De cultivator wordt gebruikt a) om hard liggend land open te trekken en het daarop groeiende onkruid los te maken en naar boven te halen; b) om na de oogst de graanstoppels los te woelen of om een met de ploeg geschild stoppelveld verder klein te maken; c) om (op zwaardere grond) de schollen en kluiten van een pas geploegde akker te breken of om de bezakte grond van een eerder geploegde akker luchtig te maken; d) om uitgestrooide kunst-meststoffen in de grond te werken. De enkelvoudige termen van dit lemma kunnen meestal zowel met het land e.d. als object, als ook aboluut gebruikt worden. De samengestelde hebben steeds, ook al is dat hier onvermeld gelaten, het land, de akker e.d. tot object. [JG 1a + 1b add.; N 11, 43 + 47 add.; N 11A, 152; div.; monogr.]
I-2
|
| 32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltǝvātǝr (L248p Lottum),
kleibreker:
klęi̯brē̜kǝr (L248p Lottum)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|
| 32817 |
cultivatortanden |
cultivatorveren:
køltǝvātǝrvē̜rǝ (L248p Lottum)
|
De C-vormige veertanden c.q. de steeltanden, waaraan van onderen een pijlvormige beitel of schaar bevestigd is. Zie afb. 80. [N 11A, 151f; monogr.]
I-2
|